Start Omhoog

'Love is not enough'

maar het kan ook beslist niet zonder

Frans Gieles

Referaat op het congres "De vorming van de opvoeder",
Vlaamse Beroepsvereniging voor Opvoeders vzw,
6 november 1981
Kontaktblad Vlaamse beroepsvereniging voor Opvoeders, 11-6, 1981, 23-31

Vooraf

Het eerste deel van het referaat werd door een technische storing niet op de band opgenomen. Dit deel, tot aan 'opvoederschap of ouderschap?' is een samenvatting van enkele notities ter plekke. De lezer vergeve ons eventuele tekorten in de tekst. - Redactie

1. Wat doet de groepsleider? Wat is zijn werk?

1.1. De groepsleider werkt in de leefsituatie

De dingen die hij doet zijn gewone dingen: tv kijken, poetsen, een band herstellen, tafelen,… Het bestaat uit vele praktische dingen, en je moet er als groepsleider wel van houden er er oog voor hebben.

 

1.2. Het is verzorgend werk

De persoonlijke zorg voor het lichamelijke welzijn van de groepsleden.

De individuele benadering: dit is een stuk van het beroepsmatige van zijn/haar taak. De opvoeder is niet alleen in staat om voor een kind te zorgen, maar voor 10,12,14 kinderen tegelijk en afgesteld op persoonlijke aard van iedere kind. De groepsleider slaagt er in om voor ieder kind tijd te maken.

Dit kontact is ritmische afwisseling van nabijheid en distantie. Dit is noodzakelijk, vooreerst omdat je ’t anders als groepsleider nooit uithoudt. Je moet het kunnen uithouden met kinderen waarmee het de ouders of pleegouders niet hebben kunnen uithouden. Die nabijheid dient dan ook 100% te zijn tijdens de dienst, en de distantie tijdens je afwezigheid.

Trouw: de beschikbaarheid van de groepsleider moet voorspelbaar zijn. Je moet er zijn, op tijd! Dit biedt zekerheid en houvast in de relatie.

Persoonlijke betrokkenheid leidt tot wederzijdse aanhankelijkheid. Kleine mensen hebben grote nodig, en omgekeerd. Ieder kind heeft iemand nodig die werkelijk “gek” op hem is.

Persoonlijke gedragsbeïnvloeding op basis van verbondenheid. Dit is totaal verschillend met onpersoonlijke technieken op basis van distantie. Kinderen leren iets van diegenen die persoonlijke betekenis voor hem hebben.

De persoonlijke relatie: de groepsleider moet er ook voor jou alleen zijn, daarom niet steeds. Een relatie als hierboven beschreven, verdraagt afstand.

Opvoederschap is dus een persoongeboden vak. De groepsleider kan dus niet zomaar vervangen worden, is niet zomaar inwisselbaar!

1.3. Groepsleiderschap of ouderschap 

Kan iedereen ouder zijn? Kan iedereen groepsleider worden? Een poging tot antwoord op de eerste vraag: in essentie kan ieder mens een ouder zijn anders was het menselijk ras allang uitgestorven. Het feit dat wij er zijn toont aan dat in ieder mens een ouder zit (in ieder geval in onze ouders). Maar hoe maak je je deze vaardigheid de dag van vandaag nog eigen? Want hoe wordt in onze maatschappij het groeien naar vaardigheid tot ouderschap niet afgebot! Hoe groeit een mens immers op in onze maatschappij, om van de universiteit nog maar te zwijgen. Hoe wordt je immers niet gedwongen je aan te passen aan een maatschappelijke vorm, een bepaalde cultuur! 

Zo krijg je bijvoorbeeld een computerdeskundige, een man van pakweg dertig, alles weet hij van computers, …. maar wat weet hij nog van menselijke gevoelens? Hoe bouwt hij een contact op met iemand die contactschuw is geworden? Allemaal vaardigheden, ons vrijwel afgeleerd. Veralgemenen mag natuurlijk niet, maar wel wordt ook een computerdeskundige een ouder. Het ouderschap zit dus in de mens. De een doet het wel beter dan de ander.

 

Kan iedereen nu groepsleider worden?

Ook groepsleiderschap zit in essentie in ieder mens: opvoederschap. Maar zoals aangetoond hierboven is er vaak als we volwassen zijn niet veel meer van over. Opvoeders moeten dus in hun vorming terug ophalen wat verloren is, terug uitdiepen, er opnieuw leren mee omgaan. Je los maken van het al te rationele denken, het computerachtige. 

Een uitdieping van je aanvoelingsvermogen, je intuïtie, niet om een klein conflict met je buurman op te lossen, maar wel om de knepen te leren, om twintig, ja zelfs veertig conflicten aan te pakken op één diensttijd. Niet de vaardigheid om eens gezellig met iemand uit eten te gaan, maar om diezelfde gezelligheid te scheppen met tien à twaalf bengels die steeds weer die gordijnen willen opklimmen of die de erwtjes liever als schietpropjes gebruiken. En deze veelvuldige aanpak zet zich voort, zowel.bij het tafel dekken, maaltijden verzorgen, verjaardag vieren, een ruimte aantrekkelijk houden, een doorlopende sfeer scheppen, enz... dat wordt dan wel een beetje een vak! Niet zo'n raar vak. 't zijn heel gewone dingen. Maar deze aanpak van in essentie heel gewone dingen moet dan wel uitgediept, ontwikkeld, gevormd worden. 

Groepsleiderschap lijkt op ouderschap en toch is het een vak. De aard van het vak: de groepsleider is een specialist in gewone dingen. Een specialist, net zoals psycholoog of maatschappelijk werker. Wat is dan zijn specialisme: het gewone. Zijn gereedschap is zichzelf.

De opvoeder, een specialist in het omgaan met mensen langs gewone dingen. 

1.4. Is dat nu een vak : omgaan met mensen, omgaan met het gewone ?

Omgaan met mensen is geen vak. Wij doen het allemaal. Maar, wij opvoeders, wij doen het bovenop als vak. Wij zijn mensen die, als we goed gevormd zijn, heel goed, heel zorgvuldig omgaan met mensen. Maar het vereist inderdaad een specialisatie daar het om een speciale situatie draait.  Rondom gewone dingen is en blijft het kunstmatig in aanbod: zo bijvoorbeeld zijn het jouw kinderen niet, je moet niet één spijkerbroek aankopen maar tien of twaalf, je zoekt niet één verjaardagsidee maar regelmatig moet je variëren. 

Een specialist in het leggen van relaties. Een heel gewoon iets, zou je zeggen. Het oplossen van ruzies is ook heel gewoon. Zo kun je doorgaan met honderden ingrepen rond gewone dingen. De specialist in het gewone zal steeds duidelijker worden.  

Neem eens de kinderen die gewoonlijk doorlopend je aandacht vragen op tal van toelaatbare, maar ook minder aantrekkelijke wijzen. Wilfried Smis schrijft het ons zo herkenbaar in zijn boek 'Gewoon en ongewoon'. Je vraagt je af: dit aandacht vragen, is dit nu een intrinsiek kenmerk van het kind of ontstaat dit grotendeels uit de situatie, de groepsgrootte bijvoorbeeld. Juist deze gegevens kunnen duiden, jouw reacties op 'aandacht vragen' goed verdelen, er gepast mee kunnen omspringen. 

Daar ligt het feilloos kenmerk, het herkenbare als vak. Die juiste dosering voor elk kind: kinderen die moeilijk tegen attentiewarmte kunnen, die vlug in paniek geraken, kinderen die vriendelijk heid beleven als slijmelarij. Kinderen dus die elk op hun manier moeilijk re laties leggen, maar dan met zoveel tegelijk op dikwijls tegelijke momenten. 

 

Groepsleiderschap is dus een normale zaak in het omgaan met bijzondere en met jezelf. 

1.5. Omgaan met het gewone vraagt een vorming

Dit omgaan met het gewone vraagt een vorming. Ik geef twee voorbeelden.  
Als eerste wil ik dat hogervermelde ' aangaan van relaties' nog even ui t diepen. Als tweede vermeld ik het 'kwaad worden'.  

Eerst dus 'het relatie leggen'. 

Ik verwijs hier even naar Hommes in zijn boek 'Psychologen over het kind', meer bepaald het artikel 'Kinderen die je niet gemakkelijk loslaat'. Dit artikel beschrijft heel raak hoe bewoners bij de groepsleiding altijd bepaalde gevoelens opwekken. Dit gegeven wil ik gebruiken om de stelling te staven dat omgaan met een groep kinderen in essentie omgaan met jezelf is. Ieder kind zoekt zijn specifieke aandacht en krijgt die ook. 

Zo vormen zich extremen in relaties; je komt als opvoeder dikwijls in heel korte tijd in zeer uiterste vormen van menselijke relatie te staan, van hevige vertedering tot heftige irritatie. 
Gewoon-menselijke verhoudingen, maar dan in het kwadraat. 

   

Een poging tot helen eindigt in verdeeldheid, vertrouwen loopt uit op teleurstelling.

In eerste instantie gevoelens die we allemaal kennen. De opvoeder moet ermee omgaan in meer dan gewoon verhoogde mate. De deskundigheid van de opvoeder ligt juist hierin dat hij met al deze gevoelens juist kan omgaan, in zichzelf. Dat hij juist weet te doseren hoe dicht of hoe veraf hij tot een kind mag of moet zijn. Het kritische punt dat de toelaatbare benadering inhoudt ligt bij ieder kind anders. Deze doorlopend gehanteerde vakkennis vraagt vorming, geen scholing (in de schoolse zin van het woord).

Mijn tweede voorbeeld hiervoor is het kwaad worden. 

Kwaad worden, daar kun je in dit vak niet omheen; da's onmogelijk. Zo heb ik zelf de laatste jaren nogal gewerkt tussen die stoere binken, met lederen jassen en messen in de laarzen. Jongens van het een naar het ander verstuurd tot ze eindelijk terechtkomen in wat wij de 'eindstations' noemen. Op vrijdagavond heb je dan stafdienst -- uitgerekend de jongste groepsleiders, want de oudste stellen het dienstenrooster samen en die zijn vrij -- en alles komt op je af: het onderling schulden afrekenen, drank in huis smokkelen, uitgaan in de stad en niet thuis komen om elf uur... Komen ze dronken terug? Kregen ze ruzie in de stad? Enzovoorts... da's omgaan met je eigen angst, je eigen irritatie. Uiteindelijk wordt niettemin van je verwacht dat je op elke situatie toch gepast gaat reageren, oordelen, ingrijpen. 

Groepsleider zijn is nu wel duidelijk een vak. Het is nu meer dan ouderschap. In eerste instantie leek het erop, maar het is meer. Het vertrekt uit het gewone, maar het is heel bijzonder. Moet je ervoor gevormd worden ? Ja!  

Vorming

Vorming - alleen alom de wijze waarop je in het vak komt. Jonge groepsleiders vereenzelvigen zich soms blindelings met de situatie van de kinderen, zetten zich af tegen collega's, staf en ouders van de bewoners. Anderen komen met onrealistische voorstellen in het vak, tot en met idealisme of zo... maar geraken in de kortste tijd in grote verwarring bij de ontmoeting van onaantrekkelijke, haatdragende kinderen. Je wilt liefde geven en haat komt op je af. Je wilt prettig met kinderen werken en je ontmoet onaantrekkelijke bewoners die in een rolstoel zit ten, heel suffig zijn, die stinken, kwijlen of zoveel verzorging en aandacht nodig hebben dat al je eerste ambitie langzaam maar zeker verschrompelt. Ook daarom kan ik vorming verdedigen. Als je ongevormd het vak ingaat, dan kun je wel een basis hebben, maar die basis blijkt weldra onvoldoende. We kunnen het allemaal wel in ons hebben, maar het moet ontwikkeld worden, gevormd worden.  

1.6. Opvoedingsmoe worden en deskundigheid

Ik haal hierbij twee werken aan. Ten eerste een onderzoek uit Child Care Quarterly met een artikel 'Stress, burned out in child care' (overspannenheid in de jeugdzorg), ten tweede een artikel uit het V.B.V.O.-kongres/Kontaktblad, geschreven door Pol Verleyen. 

In beide artikelen gewaagt men van een opvoedingsmoeheid, collega's die elkaar vertellen dat ze stagneren, dat ze apathisch worden voor het werk. Sommigen zelfs na twee jaar. Bij mij duurde het zeven jaar. Weer een nieuwe jongen in de groep, weer een kamp organiseren, weer Sinterklaas vieren, weer oeverloze gesprekken, enz. Je krijgt er minder zin in, je merkt dat je hulpvaardigheid, je leergierigheid, je enthousiasme waarmee je je werk inging, duidelijk afneemt. Je weet nog heel goed  hoeveel energie je stak in die eerste kinderen uit je begingroep. Hun afscheid bleef je lang bij. Steeds weer ruimte forceren wordt het voor elke nieuweling, eenzelfde engagement opnieuw garanderen, die doorleving voor ieder waarborgen...

De groepsleider is dus als een accu die alsmaar stroom afgeeft, een jaartje ouder wordt - heel normaal dus dat hij leeg raakt. Niettemin wil ik tot een andere conclusie komen dan Pol Verheyen. Pol schrijft dat wij het recht niet hebben aan deze gevoelens van ontmoediging en ontgoocheling toe te geven. Dat wij het aan de kinderen verplicht zijn hier tegenin te gaan. Ik zeg daarop: als wij dit doen, worden wij dan geen machine? Een groepsleider die zes jaar in het vak zit is toch een andere groepsleider dan die er een jaar in zit. Jij bent toch jij - en daar horen je gevoelens bij. Ik zoek een andere oplossing voor dit probleem: de groepsleider zodanig vormen dat hij kan omgaan met die gevoelens van onmacht - niet pas als hij zeven jaar het vak uitoefent, maar vanaf de eerste dat dat hij er in komt.

Hiermee kom ik aan een heel wezenlijk kenmerk van het beroep. Het beroep is in eerste instantie niet een groepssituatie controleren, maar de sterkte te bezitten dat je er tegen kunt dat bedoelde situatie niet ordevol verloopt. Dat je er tegen kunt dat een fijn uitgestippelde activiteit steeds maar doorkruist wordt door vervelend, storende acties van bewonertjes. 

De deskundigheid van een groepsleider is een deskundigheid in onmacht. Tegen deze tegenwerkingen kunnen, er gepast afstand van nemen en blijvend beheerst reageren, niet over-geëmotioneerd. Er tegen kunnen, zelfs in een veelheid van situaties. 

Daarom houden wij het ook langer uit dan ouders en pleegouders. Onze deskundigheid ligt er dus niet in dat de kinderen ons gehoorzamen, maar dat we er tegen kunnen dat ze dat niet doen. Met deze gevoelens beroepsmatig kunnen omgaan, dit is de boodschap om tegen te gaan het beroep voortijdig te moeten stoppen.

2. Wat is de plaats van de opvoeder tussen de andere deskundigen? Wat is zijn status, niveau, professionalisering, specialisering?

2.1. Dat 'helpen' een beroep is geworden

Helpen als professie? Doen mensen dat dan niet meer gewoon? Welke kant moet het uit met die professionalisering? 

Ik vind dat er een scheefgroei merkbaar is. Zeker in Nederlandse instellingen (ook in opleidingen) ontmoet men meer en meer de opvatting: zo gaat het verkeerd, we moeten terug naar 'af'. In Vlaanderen ligt die professionalisering net één stap terug. Dus jullie kunnen dezelfde fout nog net vermijden. 

Professionalisering wil zeggen dat je een aantal gewoon menselijke vaardigheden, bv. iets repareren of relaties aangaan, tot beroep maakt. Dus ga je je specialiseren. Bekijk echter steeds goed de aard van je specialisatie, de aard van het beroep. Ik hoop het u eerder te hebben geschetst : de huiskamer, het zonder ander gereedschap te zijn dan jezelf, het persoonsgebondene van het beroep.

De gelijkwaardige inbreng van de groepsleider ten aanzien van andere disciplines is dan ook heel specifiek. Zijn inbreng is niet een ingevulde observatieschaal of een exacte sociometrische studie van de leefgroep. Zijn inbreng is het juist kunnen verwoorden wat er tussen hem en het kind gebeurt, wat het in hem opwekt, hoe het is met dit kind te leven in de gewoon dagdagelijkse dingen, waar hij met het kind heen wil of wat net niet is te bereiken. 

Professionalisering betekent dan ook dat de eigen middelen van de groepsleider erkend worden. Ik zeg dan ook: Als je wilt professionaliseren, doe het dan goed: neem je eigen vak en ga niet spieken of lenen bij een ander. Ga niet overnemen van de psycholoog en zijn observatietest. Laat de psychiater zijn diagnostische blik en anamnese. Koppel je niet aan de medische blik van de dokter en zijn instrumententas. Stuk voor stuk prima vaklui. Maar toch allen wezenlijk anders dan de groepsleider.

Ons vak heeft de zorg bovenaan staan. 

 De Ruyter spreekt van 'de leefsituatiewerker'. Geen mooi woord, maar duidelijk. De juiste invulling van dit woord is de vakopleiding in Nederland wat ontglipt. Het is teveel weten geworden en te weinig doen. Teveel kennis, te weinig vaardigheid.  

 

2.2. Gevormd of nodig anders gevormd ?

Opvoedingswerk - het heet werk. Dit moet dan ook centraal staan in de opleiding. 'Werk' wil zeggen dat je dingen doet en niet dat je dingen weet. Een opleiding moet oefenen en niet enkel leren. Ik zie in Nederland groepsleiders beginnen die opgeleid zijn als kleine psycholoogjes. Ik zie vervreemding, objectivering en vertechnisering van het vak. 

Kinderen kunnen verwaarloosd worden op tere momenten; koffie wordt niet meer gezet, verjaardagen worden vergeten, de huishouding is slordig... maar ze bezitten heel goeie gesprekstechnieken. Fout, fout, fout! 

En dan hoor je in Nederland: 'We moeten terug naar af'. Dat zeg ik niet. We moeten niet terug naar de ongevormde opvoeder, nee, we moeten opzij naar de anders gevormde groepsleider. Een opvoeder die het .vak ingaat met een generieke basis, d.w.z. een brede opleiding tot welzijnswerk, agogisch werk, waarin het omgaan met mensen wordt opgefrist. (Ik denk dat dit laatste reeds van in de kleutertijd bij ons is misgegaan.)

Een generieke of een specifieke opleiding ? 

Ik heb daar lang over gepiekerd. Een generieke basis, akkoord, als het maar qua aanbod iets anders oogt dan cultureel werk of maatschappelijk opbouwwerk. Een generieke basis met naar grootte en belangrijkheid duidelijk eerst aandacht voor grondhouding, daarna vaardigheden en pas dan kennisoverdracht op het programma. Met grondhouding bedoel ik zaken die de student in zijn eigenste diep raken, persoonlijke vorming.

Vaardigheden zijn bijvoorbeeld relaties aangaan, conflicten oplossen, zelf- organisatie, met een maaltijd kunnen omspringen, warmte kunnen geven, zorg dragen voor een fijne sfeer, enzovoorts. 

Probleem is nu: wie moet dat aanleren? De klacht is terecht: we worden opgeleid door mensen die nog nooit een groep van binnen hebben gezien. Wat jammer dat oude groepsleiders geen leraarsbevoegdheid hebben. Wat jammer toch dat 'gogen' die nog nooit een maal tijd met doperwten als schietpropjes meemaakten, groepsleiders moeten opleiden. Wellicht iets op ambtelijk niveau om te veranderen.  

Ik heb het dus over een vorming die niet traditioneel schools is. Een vorming die de echtheid in de mens bewaart, de spontaniteit behoudt, intuïtie en feeling terug tot leven roept, die wat in je zit terug naar boven haalt en uitdiept. 

Dan kom je anders in het vak dan de ontgoochelde groepsleidsters die Karin van der Ven beschreef op dit congres.

 

Die beschreven ontmoediging, dat gevoel van opgebrand zijn, dat zul je eveneens ervaren na enkele jaren. Maar je bent er dan wel anders tegen gewapend. Pas dan begin je echt waardevol voor het werk te worden, mensen met wat verwerkte levenservaring, mensen die wat achter de rug hebben.

Een doorlopende vorming dringt zich dan wel op, in-service-training, begeleiding, noem maar op. Een verdere begeleiding die er niet in bestaat de kennis in te pompen hoe een hersenbeschadiging in elkaar zit. Nee, begeleiding bestaat erin vaardigheden te behandelen in het omgaan met kinderen met lichte hersenbeschadiging. Je vakkundigheid is niet dat je weet hoe die hersencellen in mekaar zitten, wel dat je er stellig tegen kan in dit drukke groepje te staan. Dat is je vak en daarvoor kun je gevormd worden. Dit is geen technische zaak, geen zaak waar allerlei kennis bij komt kijken, maar wel een zaak waarbij je moet nadenken over je werk, terug-reflecteren van  'hoe verliep mijn dienst?' - 'Waarom werd ik toen zo kwaad, hoe pak ik dit of dat volgende keer aan?' 

Het is dus wel een vak waar je je verstand nodig hebt.

Tot slot: blijven bedenken: 'Love is not enough', maar het hart is er ook bij nodig, het kan beslist niet zonder.

Reacties Antwoorden

Start Omhoog