Een groepsleider is ook maar een gewoon mensVoorbereiding op de inleiding van Frans GielesFICE NL, november 1984
"Om half een kwam iedereen uit school. Het begon weer bar ongezellig. Gertie, Wimpie en Bertje waren erg baldadig, uitgelaten en druk. Ze waren ook erg moeilijk aanspreekbaar. We hebben uit het vuistje gegeten in een erg onprettige sfeer. Wij wisten ook niet goed hoe we dit moesten doorbreken en we zaten ook wel een beetje met de handen in het haar". (Een groepsleider schreef dit in het logboek over een woensdagmiddag). "Om half zes ging iedereen gezellig en enthousiast over het eten aan tafel. Er was een leuke sfeer en er is goed gegeten...tot er enkele borden leeg waren en binnen de kortste keren was het weer heel rumoerig, baldadig, veel gelach. Potverdomme, wat moeilijk om dat in banen te leiden. Ik kon het weer niet". (Een andere leidster uit dezelfde groep). "Bij een conflict kom ik op m'n grenzen. Dan wordt ik benauwd, angstig en sluit me af. Ik laat me dan niet raken en wil alleen nog maar mijn norm kwijt naar de jongen. Dan wordt het een machtsstrijd en is het contact weg". (Een hoofdleider op een teambespreking). "Als ik kwaad ben zit ik met mijn primitieve gevoelens. Mijn hele denken wordt dan beïnvloed door mijn boosheid. Ik ben bang dat ik te ver ga, onredelijk ga worden en dat wil ik niet. Later heb ik er dan spijt van". (Een groepsleider). "Wilfred probeert me écht kwaad te maken, hij gaat door tot dat bepaalde punt. En dat wil ik niet. Ik wil niet in dat spanningsveld komen. Ik wil 'm zo snel mogelijk terug hebben naar de normale Wilfred". (Een collega van de vorige groepsleider). "Nikai rende naar boven en begon flink tekeer te gaan: schoppen en met een stuk hout slaan. Ik ben naar binnen gegaan om toch bij hem te zijn. Hij bedreigde me, maar ik wist dat hij niet zou slaan... Ik heb het hout afgepakt en hem op bed gelegd, ik bovenop hem. Hij probeerde nog een mesje te pakken, dit heb ik hem hardhandig afgepakt. En ondertussen schreeuwde hij en wenste me van alles. Hij zei: "Nu heb ik je kwaad". (Citaat uit het themanummer De Groepsleider, Jeugd en Samenleving, september 1983). "Nu achteraf, heb ik pas door hoe het eigenlijk zat: ik wilde van hem af zijn. Hij was de hele avond al klierig, ik zat zwaar aan m'n grens en was blij dat het bedtijd was: ik wilde van hem af, hij moest dus stipt op tijd naar boven gaan. 'T werd een heel gevecht. Ik ben de hele avond met hem bezig geweest en bleef er maar aan terugdenken, ik kon hem niet meer van me afzetten. 'T rare was dat we sinds die avond heel goed met elkaar konden omgaan, ik heb nooit meer van hem afgewild, integendeel zelfs. Gelukkig maar dat hij 't niet pikte dat ik van mijn grensprobleem af wilde door van hem af te willen zijn. Hij ging door die grens heen en sindsdien was 't goed tussen ons". (Een notitie over een voorval uit mijn groepsleiderstijd). De vraagstelling is:
|
Sommige manieren van kijken zijn vruchtbaarder dan andere, | |
Sommige manieren zijn vruchtbaar om te willen, andere niet, | |
Sommige werkwijzen zijn vruchtbaarder dan andere omdat ze beter aflopen en een betere bevinding-achteraf opleveren. |
Op de studiedag zal ik enkele voorbeelden van die situatiebeschrijvingen meenemen en bespreken - situaties dus waarin groepsleiders op hun grenzen zaten en daar op verschillende manieren mee omgingen. Ook zal ik iets vertellen van de inzichten die in dit onderzoek op dit punt naar voren gekomen zijn.
Minstens even belangrijk lijkt het me om voordien alvast in je eigen ervaring te rade te gaan: ieder die langer dan twee maanden in dit vak zit, heeft situaties meegemaakt waarop je op de grenzen van je kunnen stuit. Wellicht liggen er nog enkele van die situaties nog scherp in je geheugen. Je kunt jezelf dan afvragen:
Hoe keek ik er toen tegenaan
Wat wilde ik eigenlijk bereiken
Wat heb ik toen gedaan?
Hoe liep het af? Bereikte ik wat ik wilde?
Hoe keek ik er toen achteraf tegenaan? Welk gevoel kwam boven?
Welke inzichten komen dan bij het doordenken naar boven?
Als je je eigen antwoorden opschrijft zul je merken dat er inderdaad inzichten naar voren komen: eigen inzichten over hoe jij met jouw grenzen vruchtbaar kunt omgaan.
Om ook enkele gemeenschappelijke voorbeelden te hebben, geef ik er een paar weer uit het onderzoeksmateriaal.
In een team van een jongensgroep zijn de jongens de laatste tijd minder binnen bezig met sporten en dergelijke, ze gaan vaak uit naar de disco. Ze raken bevriend met meisjes en willen die meenemen naar hun eigen kamer. Een teamlid vindt dat dit perse niet kan: het zou een overschrijding betekenen van zijn eigen normen. Een ander teamlid wil dit, vanuit zijn eigen normen en leefwijzen, perse niet verbieden: dan zou hij oneerlijk zijn en zijn eigen normen overschrijden. De hoofdleider voert het probleem aan, hoe de ouders van de meisjes en de verdere omgeving hierop zouden reageren als ze hoorden dat er meisjes met toestemming van de leiding naar boven zouden gaan. De jongens van hun kant dringen sterk aan op een besluit in de richting van hun wensen. Hoe zou het team met dit probleem om kunnen gaan?
Er is een jongen aangemeld. Op de opnamebespreking wordt erop aangedrongen de jongen op te nemen, maar het team heeft bezwaren: de aangemelde jongen, Mustafa, "lijkt niet weerbaar genoeg om zich in deze groep te kunnen handhaven. Hij zal degene worden met de minste opleiding. Hij gaat moeilijk om met de Nederlandse taal. Hij is voor zijn leeftijd (16 jaar) erg tenger gebouwd. De groep is erg antigastarbeider. Bovendien weet de school niet goed wat ze met Mustafa aanmoeten". (Verslag opnamebespreking). Hoe zou het team met dit probleem om kunnen gaan?
"'S-avonds zaten we TV te kijken. Nico zat op een van de luxe stoelen. Ik ging even naar buiten om sigaretten te halen uit de auto. Door het raam zag ik dat Nico koffie in ging schenken voor de jongens. Op dat moment ging Peer op de stoel van Nico zitten. Toen ik terug kwam vroeg ik Peer om weer van die plaats af te gaan. Hij verrekte dit. Ik vroeg hem daarna of hij mij kon uitleggen waarom hij dit niet deed. Het enige wat ik te horen kreeg was: "Er zijn hier toch geen vaste plaatsen". Toen zei ik hem dat ik hem er uit zou gooien als hij niet op zijn plaats ging zitten. Ik kreeg weer een paar lullige antwoorden terug. Ondertussen was ik zo kwaad geworden dat ik hem er niet meer uit kon gooien; ik dacht dat het dan te hard zou gaan. Het enige dat ik nog kon verzinnen was... " Ja, wat zou jij in zo'n situatie doen?
Een meisjesgroep draait volgens het team redelijk goed, al zijn er wel problemen met passiviteit en verveling. ("De meisjes glijden van de ene dag in de andere. Geen pit zit er in".) De stagiaire rapporteert over het klimaat in deze groep, dat het warm is, er is respect, openheid en vertrouwen. Dan blijkt plotseling dat er diefstallen gepleegd zijn: zowel in een warenhuis als in de groep zelf. Twee meisjes blijken vooral de daders. Een van hen bekent en toont spijt, het andere meisje echter blijft bikkelhard. Een en ander is schokkend voor het team, vooral de oudste leidster in het team. "Als ik niet op zo'n basis van vertrouwen kan werken, kan ik hier niet werken. En "op zo'n manier wil ik hier niet werken", "ik ben gekomen, al was 't met het lood in mijn schoenen". "Ik kan niet meer gewoon tegen haar doen". "Hoe dat verder tussen ons moet, weet ik echt niet". "Ik kan zo haar mentrix niet meer zijn". "Dit meisje past niet in onze groep". (Citaten uit de teambespreking over dit probleem). Wat zouden team en leidster in zo'n situatie nog kunnen doen?