Het zijn de kleine dingen die het doenSuzanne J. M. Geysendorpher Afstudeerscriptie SPH Ridderkerk, December 2000 |
I n h o u d s o p g a v e |
|
|
|
|
|
|
|
1 |
S t i c h t i n g d e A r k, e e n r e s i d e n t i e l e i n s t e l l i n g |
1.1 |
|
1.1.1 |
|
1.1.2 |
Hulpverleningsvisie en opbouw van de werkwijze van de instelling |
1.1.3 |
|
1.2 |
|
1.2.1 |
|
1.2.2 |
Een gestructureerde dag uit het leven van een kind in de Combigroep |
1.2.3 |
Een dag uit het leven van een groepsleidster op de combigroep |
2 |
|
2.1 |
|
2.2 |
|
3 |
|
3.1 |
|
3.2 |
De taken van de groepsleider: verzorgen, opvoeden en behandelen |
3.3 |
|
4 |
|
4.1 |
|
4.2 |
|
4.2.1 |
|
4.2.2 |
|
5 |
|
5.1 |
|
5.2 |
|
5.3 |
|
6 |
I n z i c h t, e r v a r i n g e n d e s k u n d i g h e i d |
6.1 |
|
6.2 |
|
6.3 |
|
7 |
C o n c l u s i e s, a a n b e v e l i n g e n e n v r a a g s t e l l i n g |
7.1 |
|
7.2 |
|
7.3 |
|
|
V o o r w o o r dIn het kader van het afstuderen als SPH-student aan de Ichthus Hogeschool te Rotterdam, schrijf ik deze scriptie. De aanleiding voor het gekozen onderwerp is mijn stage op een leefgroep van Stichting de Ark te Den Haag, in het derde schooljaar van mijn opleiding. Tijdens mijn stage ben ik aangelopen tegen een aantal knelpunten. Deze knelpunten hebben betrekking op het aanbieden van structuur en veiligheid in de leefgroep en de houding van de groepsleiders naar de kinderen en elkaar toe. Tijdens het lezen zal het u zeer zeker duidelijk worden wat ik precies met bovenstaande punten bedoel. Tijdens het schrijven van mijn scriptie heb ik zowel gebruik gemaakt van theorie als van praktijk. Ik heb ervoor gekozen om zoveel mogelijk aspecten met betrekking tot het onderwerp te belichten om een zo’n compleet mogelijk onderzoek op papier te krijgen. Ik schrijf deze scriptie voor alle huidige en toekomstige jeugdhulpverleners die in hun werk te maken hebben of zullen krijgen met kinderen die geplaatst zijn in een residentiele setting, in de hoop en veronderstelling een bewustwording in hun handelen naar kinderen toe, te creëren Ik wil aan een hoop mensen mijn dank betuigen. Deze mensen zijn allen belangrijk geweest bij de totstandkoming van mijn scriptie. Ik wil hen dan ook stuk voor stuk benoemen. Allereerst mijn grote dank aan Jan Boelhouwer, die het voor mij mogelijk gemaakt heeft om af te studeren aan de Ichthus Hogeschool, en mij begeleid heeft tijdens het schrijven van mijn scriptie. Die mij bewust heeft leren kijken naar het groepswerk en mij heeft laten inzien dat ik zeer zeker niet de enige groepsleiding ben die tegen punten, zoals in mijn scriptie beschreven, aanloop. Ten tweede een grote vlag voor mijn moeder, die mijn hoofdstukken keer op keer heeft gelezen, gecorrigeerd heeft en mij steun heeft geboden in tijden dat ik het echt allemaal even niet meer wist. Maar ook mijn vader heeft een grote schouder en ik heb tevens aan hem veel steun ervaren. En nu ik toch met mijn familie bezig ben, ook mijn broer Olaf heeft mij gered op momenten dat ik de computer het liefste beet wilde pakken en erop wilde gaan springen. Lang leve Olaf! Als laatste wil ik twee dierbare vriendinnen bedanken, Letty en Vanessa, voor hun kritische oog op mijn scriptie en hun openstaande deuren en telefoonlijnen. Tevens wil ik hier opmerken dat Letty mijn scriptie al heeft toegepast in haar werkveld op het moment dat een bewoner van een GVT zijn verhaal wilde doen, maar zij net met een ingewikkelde rekensom bezig was. Na de opmerking te hebben geplaatst: "Ik ben even aan het rekenen", kwam zij tot inkeer en gaf de bewoner de tijd zijn verhaal te doen, en is zij erna opnieuw begonnen met de berekening. Mijn doelstelling is voor haar zeer zeker bereikt. P i e t e r , e e n j o n g e n v a n e l fIk ging met Pieter naar de politie om gevonden sleutels terug te brengen. Hij vroeg mij: "Suzan, wat mogen mensen nu precies in een gevangenis?" Ik vertelde hem dat gevangenen vaak een eigen kamer hebben met meestal een eigen televisie, boeken en soms een eigen toilet en douche. En dat ze ‘s-middags één of twee uurtjes de binnenplaats op mogen mèt begeleiding. Toen zei hij: "Dan hebben die mensen nog meer dan wij, wij hebben niet eens een eigen kamer en een eigen televisie en wij moeten ook met begeleiding naar buiten, wat niet eens altijd kan!" I n l e i d i n gEr knapte iets in mij. Pieter had gelijk! Een jongen van elf jaar oud, die niet alleen naar buiten mag, maar van wie wel verwacht wordt, dat als hij twaalf is, hij alleen op zijn fiets door de stad Den Haag naar school moet. Ik schrijf deze scriptie naar aanleiding van mijn stage bij Stichting De Ark. Ik heb in het derde schooljaar stage gelopen op een leefgroep, Combigroep genaamd, voor kinderen in de leeftijd van zeven tot en met dertien jaar met een, voor de leeftijd, normaal intellectueel niveau. Tijdens dit jaar heb ik gemerkt dat de manier van aanpak naar de kinderen toe, mijns inziens, niet (helemaal) conform de doelstelling van de instelling was. "Structuur en veiligheid bieden" was het doel van de instelling en de groepsleiding, en daar ging men dan ook hard mee aan de slag. Maar..........wanneer worden structuur en veiligheid teveel? Wanneer wordt structuur eerder belemmering dan veilige regelmaat? Wanneer wordt veiligheid ontwikkelingsbelemmering? Wanneer noem je het structuur en wanneer is het alleen nog maar streng? Op welk moment loopt de structuur voor de kinderen over in structuur die de groepsleiding zelf nodig heeft om overzicht te kunnen houden? De vraagstelling die uit deze ervaringen komt is: Hoe kun je op zo’n manier structuur en veiligheid aanbrengen dat structuur en veiligheid geen beperkende factoren zijn en kinderen voldoende ruimte hebben om zichzelf te ontwikkelen en ontplooien? De doelstelling die hier uit voortkomt is: Ik wil met mijn scriptie bereiken dat zowel ik als andere (toekomstige) groepsleiders zich bewuster worden van en nadenken over hun handelen en meer stilstaan bij de ontwikkeling en behoefte van het kind. Het zijn tenslotte toch gewoon kinderen en geen criminelen! Aangezien Stichting De Ark de werkplek is, waar ik mijn ervaringen heb opgedaan, gaat de inhoud dan ook alleen over Stichting De Ark. De subvragen die uit mijn vraagstelling voortkomen en die ik in mijn scriptie wil beschrijven en beantwoorden zijn:
Ik wil mijn hoofdstukken op de volgende manier indelen:
1
|
Structuur bieden door middel van duidelijke en vaste regels; | |
Stimulering van persoonlijke ontwikkeling en ontplooiing; | |
Individuele aandacht bieden; | |
Begeleiden bij en helpen met de verwerking van het verleden van het kind; | |
Een klimaat aanbieden waar het kind zich veilig en geaccepteerd voelt. |
Stichting De Ark biedt diverse vormen van hulpverlening aan jeugdigen van 0 tot en met 18 jaar en hun ouders. De combigroep (de leefgroep die ik beschrijf in mijn scriptie) biedt hulpverlening aan kinderen in de leeftijd van 7 tot en met 13 jaar met een normaal intellectueel niveau.
De meeste kinderen zijn opgegroeid in een zwak en voor het kind onveilig milieu. Door problemen op het gebied van pedagogische en emotionele verwaarlozing, mishandeling, seksueel misbruik of psychiatrische stoornissen bij de ouders, kunnen kinderen niet meer thuis wonen. Zij worden vrijwillig geplaatst door de ouders of door de Kinderbescherming onder toezicht geplaatst.
In de Combigroep kunnen jeugdigen worden opgenomen die voldoen aan de volgende indicaties:
niet thuis kunnen wonen; | |
een constructieve bijdrage in hun ontwikkeling ontlenen aan het wonen in groepsverband; | |
potentieel normaal begaafd zijn. |
In de leefgroep kunnen niet worden opgenomen jeugdigen die,
jonger zijn dan 6 jaar of ouder dan 12 jaar; | |
kampen met ernstige gedragsstoornissen (antisociaal, agressief en delinquent gedrag) | |
psychiatrische stoornissen vertonen; | |
zwakbegaafd zijn en gedragsstoornissen vertonen; | |
ernstige problemen hebben met betrekking tot alcohol, drugs en gokken; | |
geholpen kunnen worden met lichtere of minder ingrijpende vormen van hulpverlening (ambulant) |
De werkwijze in de leefgroep is gebaseerd op de gedachte dat voor het op gang brengen en houden van de ontwikkeling van de jeugdigen een veilige en overzichtelijke leefsituatie een belangrijke voorwaarde is. Deze leefsituatie dient –voor zover te realiseren binnen instellingsverband- zo "normaal" mogelijk te zijn; bij voorkeur niet te grootschalig en in een woonbuurt. De woonsituatie dient zoveel mogelijk kenmerken van gebruikelijke samenlevingsverbanden te hebben: mee boodschappen doen en helpen koken, vriendjes en vriendinnetjes en ook ouders op bezoek, deelnemen aan sportclubjes, de mogelijkheid hebben om actief met geloof bezig te zijn etc.
In de leefgroep wordt aan de jeugdigen een veilige omgeving geboden met een duidelijke structuur. Deze structuur bestaat uit: vaste regels en afspraken binnen de groep, vaste gebeurtenissen en vaste tijden en een eigen aanpak voor iedere jeugdige. Zo wordt de jeugdige geholpen om zijn wereld te ordenen en vanuit deze veilige omgeving kan de jeugdige zich verder gaan ontwikkelen. De opvoeding richt zich op het vermijden of reduceren van angst, het voorkomen van of interveniëren bij ongewenst gedrag en het stimuleren van positieve interacties van de jeugdige. De dagelijkse gebeurtenissen verlopen zo huiselijk mogelijk. Met name in het weekeinde en vakanties is er tijd om uitstapjes te maken bijv. naar het strand, bos, bioscoop en theater. Met de jeugdigen wordt gepraat over hun thuissituatie, waarbij ook zoveel mogelijk uitleg wordt gegeven waarom zij er niet kunnen wonen.
Centraal binnen de werkwijze in de leefgroep staat het bieden van een groepsklimaat, waarin de jeugdigen zich binnen hun mogelijkheden en beperkingen kunnen ontwikkelen. Dit groepsklimaat (de eerstegraadsstrategie), waarvan in het voorgaande al enkele kenmerken zijn beschreven, is stimulerend, ondersteunend, structurerend en confronterend waar het nodig is. Binnen dit groepsklimaat vindt een individuele kleuring van de hulpverlening plaats (de tweedegraadsstrategie). De individuele inkleuring van de hulpverlening is afhankelijk van de ontwikkeling, behoeften en individuele situatie van de jeugdige en krijgt vorm in de individuele hulpverleningsplannen. Deze bevatten het individuele hulptraject. Als een jeugdige binnen dit geïndividualiseerde programma specialistische hulp nodig heeft (de derdegraadsstrategie), bijvoorbeeld in de vorm van speltherapie of psychotherapie, dan wordt gebruik gemaakt van externe therapeuten.
Je hebt het recht om te weten waarom je in de leefgroep bent; | |
Je hebt het recht om te weten hoe de gang van zaken in de leefgroep is en welke regels er gelden; | |
Je hebt recht op je plaats in de groep of het huis. Als niet aan jouw wensen kan worden voldaan, heb je recht op uitleg; | |
Je hebt recht op persoonlijke aandacht en op ruimte om jezelf te zijn. |
Daarom heb je recht op:
Een eigen plek in het huis, waar je je kunt terugtrekken; | |
Eigen kleding, speelgoed en andere bezittingen; | |
Eigen opbergruimte; | |
Het ontvangen en verzenden van gesloten post; | |
Telefoneren, volgens de daarvoor geldende regels, ook zonder dat anderen daarbij zijn. |
Je hebt er recht op, dat je betrokken wordt bij alles wat jou zelf direct aangaat en om je mening daarover te geven; | |
Je hebt er recht op, om te zien wat er over je gerapporteerd wordt, met betrekking tot de halfjaarlijkse planbespreking; | |
Je hebt recht op het hebben van contacten buitenshuis; | |
Je hebt recht op het meepraten over de algemene gang van zaken in het huis. |
In de combigroep woonden 10 kinderen in de leeftijd van 7 tot en met 13 jaar van een gemengd geslacht en die zouden, volgens de opnamecriteria, allen een normaal intellectueel niveau moeten hebben. Helaas was dit niet het geval en hadden we een meisje en jongen die beiden op het speciaal onderwijs zaten. Er was in de jeugdhulpverlening geen passende plek voor deze twee kinderen en daarom zijn ze in de combigroep geplaatst. Dit bracht zowel voor de kinderen, de groep en voor de leiding problemen met zich mee. Deze kinderen hadden ons inziens behoefte aan een meer specifieke behandeling, zoals een zeer gestructureerde leefomgeving en dagindeling en meer individuele aandacht. Maar zeker ook een groep waar ze zich thuis konden voelen en niet gepest zouden worden om hun intellectuele niveau. Ze werden in deze groep gepest en vertoonden hierdoor problematisch gedrag zoals agressiviteit vaak voortkomend uit onzekerheid. Dit was mijns inziens minder geweest als ze in een groep met kinderen van eigen niveau hadden gewoond. Acht van de tien kinderen waren onder toezicht gesteld door de Kinderbescherming. De meeste van deze kinderen kwamen uit gezinnen waarvan de ouders gescheiden waren, overmatig alcoholgebruik voorkwam bij één van de ouders of één van de ouders een psychiatrische stoornis had bijvoorbeeld schizofrenie. Twee van de tien kinderen waren vrijwillig geplaatst omdat de draagkracht/draaglast verhouding van de ouders niet meer in evenwicht was en de ouders het dus zelf (even) niet meer aan konden. Beide kinderen hadden ADHD en slikten daar tevens medicijnen voor.
Het moeilijke van een residentiële instelling is het feit dat het een kunstmatige manier van opvoeden is. Met 7 verschillende groepsleiders, met allen 7 verschillende referentiekaders, met 10 kinderen uit verschillende gezinnen en dus verschillende achtergronden en verschillende genetisch bepaalde erfelijkheden, karakters etc. Het is strenger en stijver dan in een voor het kind normale leefsituatie n.l. met een moeder en een vader, een eigen kamer, dezelfde normen en waarden elke dag weer, een consequente aanpak, gewoon een veilige thuishaven waar je niet bang hoeft te zijn dat je spullen gepikt zijn door een huisgenoot, of dat in één klap bepaalde regels veranderen, of dat er een nieuwe groepsleider blijft slapen die je eigenlijk pas twee keer gezien hebt.
Het hoofddoel van een residentiële instelling is het aanbieden van een veilig, pedagogisch leefklimaat waar kinderen de ruimte krijgen om zich zo goed en volledig mogelijk te ontwikkelen en te ontplooien. Door middel van het bieden van een veilige omgevingsstructuur en duidelijke, consequente regels probeert een instelling haar doel te bereiken en de kinderen te begeleiden op hun weg naar de volwassenheid. Echter deze kinderen hebben ook een individueel gerichte aanpak nodig, persoonlijke doelen en begeleiding want geen enkel kind is hetzelfde. Zodra de basiselementen aanwezig zijn en het kind zich veilig en vertrouwd voelt in zijn omgeving, kan er toegewerkt worden naar persoonlijke doelen.
Een gegeven in de residentiele hulpverlening is het tekort aan groepsleiders. Alleen als groepsleider op een groep van tien kinderen is pedagogisch gezien onverantwoord. Vooral als deze kinderen ook, waar we bij de meeste van deze kinderen toch wel van kunnen spreken, een onveilige hechting hebben en in het uitgebreide scala van ontwikkelingen achterlopen. Je zou je als groepsleider kunnen afvragen of het kind beter af is in de leef- of behandelgroep.
Hieronder volgt een aantal problemen en karaktereigenschappen van de kinderen uit de groep, om zo een wat duidelijker beeld te krijgen van wat u zich voor moet stellen bij de kinderen waar het in deze scriptie om draait.
Een kind, dat uit huis gaat of gehaald wordt, heeft een basiswantrouwen ten opzichte van de mensen om zich heen. Het kind voelt zich niet geborgen en heeft veelal niet de onvoorwaardelijke liefde van zijn ouders meegekregen die er wel had moeten zijn. Het is dan ook logisch dat zo'n kind zich niet fijn en thuis voelt in een groep. Het kind vertrouwt de mensen niet om zich heen en zet zich af tegen de regels in de groep, geeft een grote mond tegen zijn groepsgenoten en de groepsleiding en probeert zo de grip op de wereld om zich heen te behouden.
Een ander kind wordt juist stil en volgzaam en wordt onzeker omdat hij niet meer op zijn eigen ik, en alles wat daar bij hoorde, kan vertrouwen. Het kan niet goed meer inschatten wat nu goed is en wat niet en laat zich leiden. De toenadering van de groepsleiding weert het kind, vooral in het begin, af. Het kind is teleurgesteld in zijn ouders en is tevens zijn vertrouwen in zijn ouder(s) en andere volwassenen kwijt. Als de toenadering van de groepsleiding hem iets oplevert, wil hij de relatie nog wel eens in stand houden, maar dan alleen voor zijn bestwil. Het kind moet weer van voren af aan een veilige thuishaven zoeken en mensen leren vertrouwen; hier gaat een lange tijd overheen.
Vaak hebben deze kinderen ook thuis hun eigen regels kunnen bepalen omdat hun ouders er niet waren of dat de ouders zich niet zoveel interesseerden voor wat hun kind deed. En nu zitten ze ineens ergens waar alles voor hen bepaald is en volwassenen er wel zijn en zich wel voor het kind interesseren. Uiteraard heeft een kind moeite om dit te kunnen bevatten en geeft daarop een (natuurlijke) reactie van:" Wacht eens even.. wie ben jij wel niet om dat voor mij te bepalen". Voor kinderen is dit een zeer onveilige situatie waar ze ook weinig van kunnen begrijpen. Leg maar eens uit aan een jongen van 7 dat zijn moeder geen tijd voor hem heeft, ook al is hij twee dagen geleden een gat in zijn hoofd gevallen.
Het moeilijke voor een groep is tevens de verschillende groepsleiders. Thuis heb je een moeder (en een vader) die voor je zorgt; hier heb je elke dag iemand anders. Ben je eindelijk aan ze gewend, dan gaat er iemand weg. En zo ook met je groepsgenoten. Ook zij verschillen steeds weer omdat er weer een bijkomt en er weer iemand weggaat. Zo blijf je als kind knokken voor jouw eigen plaats binnen de groep. Die plaats kan ook steeds weer veranderen omdat er bijvoorbeeld net een nieuw jongetje binnen is gekomen wat toch wel heel populair blijkt te zijn, terwijl jij dat eigenlijk was.
De ontwikkelingen van deze kinderen zijn niet altijd conform de leeftijd. Emoties lopen vaak door elkaar heen waardoor een reactie niet altijd bij een gebeurtenis past. Jaap maakt bijvoorbeeld grapjes als 's-morgens blijkt dat zijn goudvis is gestorven.
Sommige kinderen zijn heel passief en kunnen zich moeilijk uiten; zowel bij blijheid als bedroefdheid. Vaak zijn ze teveel gekwetst om nog emoties te willen en kunnen tonen en reageren ze niet of nauwelijks op een bericht dat hun moeder is opgenomen in het ziekenhuis. Toch zijn in de daarop volgende dagen wel gedragsproblemen zoals agressie merkbaar (wat, mijn inziens, een puur logische reactie is op hetgeen gebeurd is). Het kind kan alleen zelf niet meer plaatsen waar deze buien vandaan komen.
Ook de sociale ontwikkeling is door het verleden en de onveilige hechting, maar ook door de plaatsing in een groep bemoeilijkt. Ze moeten vechten voor een plek in de groep en voelen zich niet altijd veilig. Dit uit zich in agressiviteit naar groepsgenoten en groepsleiding, maar ook in teruggetrokkenheid en faalangst.
Sommige kinderen hadden veel moeite om zichzelf te vermaken of om samen te spelen met groepsgenoten. De cognitieve ontwikkeling zou conform de leeftijd moeten zijn, gezien de opnamecriteria van de Stichting. Toch bleek op school dat sommige kinderen moeite hadden met het tempo en concentratieproblemen hadden. Gezien de problematiek van de kinderen is dit een logisch gevolg. Alles wat er met ze gebeurt heeft natuurlijk zijn weerslag. Net zoals dat wijzelf ons ook niet kunnen concentreren en moeilijk tempo kunnen houden als ons hoofd naar andere dingen staat. Bij sommige kinderen, en dit had vooral te maken met hun verleden of het verleden van hun ouders, was de seksuele ontwikkeling niet passend bij de leeftijd. Kinderen die misbruikt zijn, kunnen soms zeer uitdagend gedrag vertonen naar het andere geslacht. Soms draait dit zich juist om en zijn de kinderen bang voor het andere geslacht. Dit was bij sommige kinderen in de groep duidelijk merkbaar in hun gedrag. Ook een negatief zelfbeeld kwam bij deze kinderen veel voor.
DE MAANDAG
6.30 uur: Je wordt wakker gemaakt door de leiding, maar je mag nog even blijven liggen; | |
6.40 uur: De leiding maakt je nog een keer wakker, het teken dat je er echt uit moet; | |
7.10 uur: Je staat klaar boven aan de trap; je gordijnen heb je open gedaan, je licht is uit en je hebt je lekker opgefrist en aangekleed; | |
7.15 uur: Met zijn allen ontbijten; | |
7.45 uur: Eén voor één je spullen afwassen en afdrogen; | |
8.10 uur: Jassen aan, schoenen aan en voor de deur blijven wachten; | |
8.15 uur: Vertrekken samen met de leiding naar school. Let je erop dat je voor de leiding uit loopt! | |
15.30 uur: Je bent weer thuis (jas uit, schoenen uit en je vieze spullen in de keuken neerzetten). Als je dit gedaan hebt, kun je op de bank gaan zitten; | |
15.45 uur: Thee drinken met zijn allen en natuurlijk vertellen hoe het op school is geweest; | |
16.10 uur: Huiswerk maken, en als dit niet hoeft, lekker spelen; | |
17.00 uur: De jongste kinderen gaan douchen, de rest maakt zich alvast klaar voor het eten; | |
17.30 uur: Eten | |
18.15 uur: Klaar met eten. Degene die de afwasbeurt heeft gaat afwassen, de anderen gaan douchen; | |
19.00 uur: Yogi drinken, snoepjes eten en lekker tv kijken; | |
19.30 uur: De jongste kinderen gaan naar bed | |
20.00 uur: GTST kijken, de middelste kinderen gaan naar bed; | |
20.45 uur: Het oudste kind gaat naar bed. |
Zo ziet een dag van een kind, in regel, eruit. In de praktijk zitten er helaas een hoop haken en ogen aan deze dagindeling en deze structurering. (Deze worden in hoofdstuk 2 besproken).
Op de combigroep zijn er verschillende diensten die door de groepsleiding gedraaid worden. De slaapdiensten beginnen om 1 uur 's middags en duren tot de volgende ochtend 10 uur. Als je aankomt begin je met het lezen van de rapportage vanaf je laatste dienst en kijk je door wat er die dag moet gebeuren. Om drie uur ga je de kinderen uit school halen en probeer je van tevoren al thee klaar te maken. Je staat bijna altijd alleen op de groep dus alles moet je alleen volbrengen. Om half 4 kom je thuis en zorg je ervoor dat elk kind zijn jas en schoenen uit doet, zijn spullen opruimt en op de bank gaat zitten. Er is dan ook weinig ruimte voor het vertellen van hun belevenissen. Tijdens het thee drinken kan een ieder zijn verhaal vertellen en maken we een rondje hoe ieders middag eruit gaat zien. Als een kind huiswerk heeft, dan ga het dit maken of leren, anders gaat het iets voor zichzelf zoeken. Om het overzichtelijk te houden mag het kind niet van het éne speelgoed naar het andere.
Vanaf elf jaar mag je zonder begeleiding buiten spelen, maar…. alleen op het plein voor het huis. De kinderen die jonger zijn, kunnen niet naar buiten zonder begeleiding en moeten, als er maar één groepsleidster is, binnen blijven. Om 5 uur gaan de jongste twee kinderen douchen, de rest van de kinderen gaat opruimen en maakt zich klaar voor het eten. Om het boven en beneden in goede banen te leiden, loop je als groepsleidster dus veel op en neer. Tijdens het eten moet het rustig zijn, er mag gekletst worden maar zonder teveel herrie. Na het eten gaan de volgende twee kinderen douchen, de kinderen kunnen niet alleen douchen want daar is geen tijd voor en we hebben nu eenmaal 2 douches in 1 ruimte. De groepsleidster gaat, met degene die de taak heeft, afwassen maar ook hier moet zij op en neer lopen om in de gaten te houden of alles goed loopt.
Als iedereen gedoucht heeft, dit duurt meestal een uur, moet de yogi klaar staan zodat iedereen lekker wat kan drinken. De jongste kinderen gaan daarna naar bed. Als zij in bed liggen gaat de volgende lading kinderen naar bed etc. tot iedereen op bed ligt. De groepsleidster kan dan aan de rapportage gaan beginnen en alvast drinken klaarmaken voor de volgende dag op school. De kinderen slapen vaak niet meteen dus ook hier moet regelmatig iets van gezegd worden. Om ongeveer half twaalf slapen de meeste kinderen en kan de groepsleidster zelf ook naar bed.
De volgende ochtend om zes uur gaat de wekker. Om halfzeven maak de groepsleidster de kinderen wakker en regelt dat iedereen om 10 over zeven klaar is. Dit is vaak een hectische tijd met weinig tijd voor persoonlijke aandacht. Tijdens het eten maakt iedereen zijn lunchpakket klaar, wast zijn spullen af en maakt zich klaar om naar school te gaan. De groepsleidster probeert ervoor te zorgen dat iedereen zijn spullen bij zich heeft, ieders haar goed zit en tanden zijn gepoetst etc. Om kwart over acht moeten de groep echt vertrekken en een ieder die wat kwijt is of niet klaar is, heeft eigenlijk pech!
Na een rondje langs de klassen, kan de groepsleidster de rapportage van de ochtend gaan beschrijven en een lijst maken van wat er die dag gedaan moet worden. Om 10 uur is zij klaar!
De kinderen uit de Rozenstraat
De kinderen uit de Rozenstraat
hebben altijd vuile handen,
ze hebben meestal een gat in hun mouw,
en ongepoetste tanden.
De kinderen uit de Rozenstraat
hebben altijd slordige haren,
ze hebben vaak een splinter in hun hand,
en builen, bulten en blaren.
De kinderen uit de Rozenstraat
lopen vaak op blote voeten,
ze zijn de hele dag op straat,
alsof ze nooit eten moeten.
De kinderen uit de Rozenstraat
schijnen zich nooit te verschonen,
ze mogen alles wat ik niet mag,
daar zou ik willen wonen.
(Bron: Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos.)
In dit hoofdstuk ga ik mijn ervaringen op de Combigroep beschrijven. Dingen die ik meegemaakt heb waarvan ik denk: "Moet dit echt zo gaan, kan dit niet anders, wie heeft er hier nu eigenlijk regelmaat en structuur nodig?". Het zijn subjectief beschreven stukken omdat het mijn eigen ervaringen en belevingen zijn. Tevens zijn er gefingeerde namen gebruikt om de privacy van de kinderen en groepsleiders te waarborgen.
Pim is een jongen van zeven jaar. Hij is enorm creatief. Pim wil graag kleuren, maar de stiften en platen liggen achter slot en grendel. Pim gaat naar de groepsleidster Esther en vraagt haar of hij mag kleuren. Maar Esther heeft geen tijd en zegt hem dat hij maar iets anders moet gaan doen. Pim geeft niet op en vraagt na 5 minuten weer aan Esther of hij mag kleuren. Esther raakt geïrriteerd en zegt hem dat hij niet zo moet zeuren en dat er genoeg ander speelgoed is. "Mag ik dan zelf even de kast open maken en de spullen pakken en dan geef ik zo de sleutels weer terug", zegt Pim. Esther wordt boos en vindt dat Pim op zijn beurt moet wachten en dat hij toch wel ziet dat ze ergens mee bezig is. Pim loopt verslagen en boos weg en zegt: "Dat gezeik hier altijd". Waarop Esther hem beetpakt, naar boven stuurt, waar hij vervolgens een half uur moet blijven en daarna zijn excuses aan moet bieden omdat hij zo brutaal is geweest.
In Nederland wordt de sneeuw ons niet zo rijkelijk toebedeeld. Op het moment dat Moeder Natuur ons dit plezier gunt, moeten wij daar dan ook dankbaar gebruik van maken…… lijkt me! Toch is niet iedereen het daar mee eens. Begin april hadden we het geluk dat we toch nog een stukje winter kregen. ‘s-Avonds om een uur of acht begon het te sneeuwen en na een uur lag er toch overal een paar centimeter sneeuw. Tien paar hongerige kinderoogjes keken de groepsleiding en mij aan zo van: "Mogen wij alstublieft, ook al is het wat laat, en hadden sommigen van ons al op bed moeten liggen, misschien nog even buiten spelen". Ook ik keek met hongerige ogen naar de groepsleiding want ik had nog niet echt beslissingsbevoegdheid als stagiaire. Helaas vond de groepsleiding het te laat en op de structuurlijst staan de regels dus zo geschiedde.
Joep rent thuisgekomen naar binnen naar de groepsleiding omdat hij tijdens het knikkeren tien knikkers heeft gewonnen. Helemaal uitgelaten met blijheid op zijn gezicht. De groepsleiding pakt hem in zijn kraag en zegt hem: " Je weet de regel…. jas uit, schoenen uit, broodtrommel in de keuken en op de bank zitten". Na een kwartier vraagt de groepsleidster aan Joep wat hij nu voor verhaal had over de knikkers. Joep had geen zin meer om zijn verhaal te vertellen!
Ilse en Rebecca zitten beiden in groep zeven van de basisschool. Vanuit school moeten zij een fietsexamen door Den Haag afleggen. Ze moeten straten leren kennen, voorrangsregels toepassen, de verkeersborden kunnen lezen etc. Om dit examen te kunnen halen moeten zij thuis oefenen. Helaas is de regel in de Combigroep dat kinderen van elf jaar niet alleen weg mogen. Ze mogen zonder begeleiding op het pleintje vòòr spelen maar daar mogen ze niet vanaf. Vaak staat er maar één groepsleidster op de groep en dat was ook dit keer het geval. Dus Rebecca en Ilse konden niet weg. Twee meiden erg boos. Resultaat:…. Gezakt!
Twee zussen van 12 en 10 jaar worden bij ons geplaatst op de Combigroep. Veel verdriet, onbegrip en woede bij de meiden. ‘s-Avonds gaan ze naar bed. Chantal heeft haar eigen kussen meegenomen. Hier wil ze graag op liggen. Het is een zeer dik kussen. Groepsleidster Marcella is het er niet mee eens. Een dik kussen is slecht voor de nek en elk kind heeft een kussen van de Combigroep dus dit geldt dan ook voor Chantal. Vanaf dat moment waren er vele problemen tussen Chantal en Marcella.
Kinderen hebben soms geen zin om met de hele groep te spelen. Ze hebben tijd voor zichzelf nodig en willen een plek waar ze zichzelf kunnen terugtrekken. De regel op de Combigroep geldt: Er mag maar één kind boven spelen. Dit is besloten in de vergadering omdat men bang is voor seksuele activiteiten tussen kinderen. Kinderen hebben geen eigen kamer, slapen vaak met zijn tweeën of drieën op een kamer. Dus hebben de kinderen op de Combigroep eigenlijk geen eigen plek, behalve het toilet, waar ze even alleen kunnen zijn.
Als kinderen naar bed moeten, mogen ze niet meer lezen in bed. Als ze dit willen, moeten ze een kwartier eerder naar bed zodat ze het in hun eigen tijd doen. Soms gebeurt het, dat kinderen in bed liggen en niet kunnen slapen. Ze piekeren over de dag of over thuis en zou het heel fijn zijn als ze door middel van een stukje lezen of een gesprek met iemand van de groepsleiding, rustig in slaap kunnen vallen. Toch is hier vrijwel geen ruimte voor.
Het is 27 graden buiten. Er is één groepsleiding op de groep en ikzelf, de stagiaire. Er is niet zoveel brood meer dus er moet iemand naar de winkel. Tevens moeten er twee jongens naar karate worden gebracht. Er is een groep kinderen die lekker naar buiten wil, en een groep kinderen die binnen wil blijven. De groep die naar buiten wil, heeft geen zin om brood te halen en kinderen weg te brengen.
Hoe lossen we dit op?
Ik had het plan om met de kinderen af te spreken om een watergevecht te houden, gezellig met zijn allen op het gras. De twee jongens hadden toch niet echt zin om naar karate te gaan. Maar…. dat brood moest nog gehaald worden. Ik mocht niet alleen op de groep blijven, en de andere groepsleidster had nog een hoop te doen en had dus geen tijd voor een watergevecht. Uiteindelijk is iedereen binnen gebleven en ben ik brood gaan halen.
Nu ik mijn ervaringen doorlees, schrik ik van wat ik geschreven heb!
Er klinkt een stuk negativiteit in door, een stuk onmacht van: " Hoe kan dit gebeuren"., een stuk onbegrip van mij naar de rest van de groepsleiding, maar ook een stuk begrip. Hoe zou ik het doen als ik alleen op een groep van 10 kinderen sta. Is er dan nog tijd voor persoonlijke aandacht? Wat gebeurt er als ik al een tijd op de groep zou staan? Zou ook ik vastroesten en vasthouden aan hoe het gaat om zo mijn eigen manier van leidinggeven overzichtelijk te houden? Waar zijn wij als groepsleiding nu eigenlijk mee bezig? Structurering van de omgeving van het kind, structurering van het kind zelf, of structurering van onszelf als groepsleiding?
Ook mijn collega's zullen tal van voorbeelden kunnen noemen van zaken die niet goed lopen, of zaken die zij anders zouden doen. Dus eigenlijk zien we allemaal dat het niet goed gaat en dat de kinderen een hoop persoonlijke aandacht missen, dat we eigenlijk niet toekomen aan individuele doelen en begeleiding van een kind. Krijgen de kinderen bij ons geen kans om een eigen plek te creëren op het moment dat alles wat ze bezitten een houten kastje van 20 bij 30 centimeter is. Dat als een kind naar buiten wil, dat dit niet kan omdat door gebrek aan groepsleiding en misschien wel een teveel aan structurering van het kind, dit niet mogelijk is. Dat een kind niet alleen kan douchen omdat we geen tijd hebben, en het nu eenmaal makkelijker is en het sneller gaat als ze samen gaan douchen. Ik moet er niet aan denken om altijd maar samen met iemand te moeten douchen en helemaal als er voor je bepaald wordt, wie dat is. Dat een kind een uur aan zijn huiswerk heeft gezeten en de volgende dag een repetitie heeft, en dat de groepsleiding een overhoring niet in kan plannen.
Ik kan me van mezelf nog herinneren dat ik grote moeite had met aardrijkskunde. Ik miste een stuk inzicht waardoor ik geen goed cijfer kon halen. Mijn vader nam de tijd om mij te overhoren en vroeg dezelfde soort vragen als die op school werden gesteld. Zo kon ik mij beter inleven in de manier van vragen stellen van de leraar. Mijn ouders gingen op vakantie maar ik had de maandag erna toch echt een repetitie. Dus belde mijn vader vanaf zijn vakantiebestemming en nam een extra boek van school mee, zodat hij mij op zondagavond door de telefoon kon overhoren, en ik een negen had voor mijn repetitie!! Dat gun ik zo'n kind ook. Persoonlijke aandacht en interesse voor waar het kind op dat moment mee bezig is en wat het kind bezig houdt. Het frustreert mij dat een kind met iets anders moet gaan spelen, omdat wij als groepsleiding de tijd niet kunnen vinden om voor hem papier en stiften te pakken. Het is toch geweldig dat Joep tien knikkers heeft gewonnen en dit zo graag wil vertellen dat hij even de regel vergeet. Joep geniet en dat is belangrijk! Zitten wij zo vast in ons eigen patroon?
De kinderen wonen met zijn tienen in een huis, ze moeten samen douchen, ze slapen met meerdere kinderen op 1 kamer. Ik geloof dat ik gek zou worden. Nergens rust, alles delen!
Ik baal ervan dat ik geen tijd heb om de kinderen voor te lezen voor het slapen gaan. Dat zij alle verhalen van Pinkeltje, Pietje Bell, Kruimeltje, De Vijf en Kruistocht in Spijkerbroek moeten missen. Eigenlijk gewoon een stuk van je eigen algemene ontwikkeling. Ik baal ervan dat er geen tijd genomen wordt voor een sneeuwballen gevecht. Ik baal ervan dat ik niet samen met een kind een spelletje kan doen. Ik wil mee, als een kind voor het eerst geboord moet worden bij de tandarts. Ik baal ervan, dat als ik het hier met andere groepsleiding over heb, er dan weinig of niks mee gedaan wordt en dat het nu eenmaal zo gaat.
Maar…………zo gaat het juist niet!
Misschien ben ik wereldverbeterend bezig, misschien heb ik nog de illusies van een net beginnend beroepsbeoefenaar, misschien denk ik over 5 jaar precies hetzelfde! Maar dat is nu net de reden van deze scriptie. Ik wil over 5 jaar niet net zo denken!
In het internaat is het soms gezellig,Het internaat
(Ruby van 10 jaar aan de JIJ-krant)
(Bron: "Weet u hoe het in een groep is" van Jorien Meerdink)
In de vorige twee hoofdstukken heeft u mijn ervaringen kunnen lezen op de leefgroep.
In de paragrafen 3.1 en 3.2 van dit hoofdstuk beschrijf ik wat een leefgroep inhoudt voor kind en groepsleider, zoals het in de theorie beschreven wordt. 3.3 is een kleine kanttekening van mijn kant, n.l. wat ik in deze drie hoofdstukken gesignaleerd heb.
N.W. Slot en H.J.M. Spanjaard beschrijven in hun boek "Competentievergroting in de residentiele jeugdzorg" het volgende:
"Leefgroepen bieden meestal plaats aan zes tot tien kinderen en/of jongeren. Leefgroepen verschillen qua begeleiding en behandeling in intensiteit, wat zich weerspiegelt in de verhouding tussen het aantal kinderen en het aantal groepsleiders. De dagelijkse verzorging, opvoeding en behandeling wordt uitgevoerd door een team van groepsleiders
Een belangrijk deel van het leven in een tehuis speelt zich af in een leefgroepruimte. Dit is een grote huiskamer met één of twee eettafels en een zithoek met een televisie. Alle leefgroepsruimtes hebben een al dan niet open keuken. De jongeren hebben allen een eigen kamer en is er een apart kamertje voor de groepsleiding. Bij de indeling van een leefgroep en de huiskamer wordt rekening gehouden met de leeftijd, het niveau en de problematiek van de kinderen.
Enkele aspecten waarmee rekening wordt gehouden bij de bouw, indeling en inrichting zijn:
veiligheid;
warmte en gezelligheid;
mogelijkheden tot activiteit en ontwikkeling;
mogelijkheden voor jongeren zich terug te trekken;
mogelijkheden jongeren taken te laten uitvoeren;
openheid voor de buitenwereld (een prettige aankleding)
Wanneer kinderen in een residentiele instelling moeten worden opgenomen, wordt de verzorging en opvoeding van de ouders overgenomen door de groepsleiding. Verzorging betekent dat de groepsleider zorg draagt voor de elementaire levensbehoeften, zoals nachtrust, een dagritme, kleding eten en drinken, lichamelijke verzorging, veiligheid en steun.
Een belangrijk moment waarop de kinderen contact hebben met elkaar en de groepsleiding, is tijdens de maaltijd. Wanneer kinderen gezonde voeding krijgen die er smakelijk uitziet en die op een huiselijke manier wordt opgediend (in schalen of pannen), dan beïnvloedt dit niet alleen de sfeer tijdens de maaltijd maar ook erna. Tevens leren kinderen dat eten niet alleen iets is waarmee je je maag vult, maar dat dit ook een gelegenheid is waar bij je op een leuke manier contact kunt hebben met anderen.
Veiligheid ontstaat doordat groepsleiders middels regels een min of meer vast dagritme structuur aanbieden. Door regelmatige aanwezigheid geven groepsleiders de mogelijkheid een goed contact met de kinderen op te bouwen. Groepsleiders voeren allerlei korte en langere gesprekken met kinderen en weten veel van hun achtergrond. Het contact tussen groepsleiders en kinderen is niet gebaseerd op een gelijkwaardige relatie, maar is wel een persoonlijk contact. Enerzijds zijn groepsleiders professionals die bepaalde taken en verantwoordelijkheden hebben, anderzijds zijn zij personen die vaak zeer persoonlijke zaken van een kind weten en ook, vanwege hun voorbeeldfunctie, grote invloed op het kind hebben. Groepsleiders kunnen door een aai over de bol of een arm om een schouder van een kind troost geven of betrokkenheid tonen, maar blijven zich ook juist dan bewust van hun professionele taak waarin zij afstand en nabijheid bewust hanteren en de grenzen van het kind respecteren.
We komen op het terrein van opvoeden wanneer groepsleiders proberen de jongeren vaardigheden te leren om zo veel mogelijk zelf in eerder genoemde levensbehoeften te voorzien en wanneer ze waarden en normen proberen over te dragen. Hiertoe creëren groepsleiders een zodanig opvoedingsklimaat dat het kind voldoende kansen krijgt en gestimuleerd wordt zich verder te ontwikkelen. Opvoeden is in sterke mate toekomstgericht; kinderen worden voorbereid op de eisen en verwachtingen die de samenleving aan hen stelt.
Opvoeden in een leefgroep is anders dan opvoeden in een gezinssituatie. Kinderen blijven meestal maar voor een beperkte tijd in een groep, dus ze moeten wennen aan en weer afscheid nemen van de groep. De groepsleiding heeft oog voor groepsprocessen: onderlinge verhoudingen binnen de groep, verdeling van rollen binnen de groep en groepsdruk. Ook werken met de groep als geheel, bijvoorbeeld tijdens het eten en het groepsoverleg, vraagt een aantal extra vaardigheden van de groepsleider.
Opvoeding betekent dus kinderen en jongeren allerlei praktische, cognitieve en sociale vaardigheden aanleren. De groepsleiding creëert in de leefgroep een klimaat waarin het kind zich veilig voelt, zich kan ontwikkelen en kan werken aan zijn problemen. Naarmate de groepsleiders kinderen meer betrekken bij de dagelijkse gang van zaken in de leefgroep, zullen jongeren meer het gevoel krijgen serieus genomen te worden."
(Competentievergroting in de residentiele jeugdzorg, N.W. Slot
en H.J.M. Spanjaard) |
"We komen op het terrein van opvoeden wanneer groepsleiders proberen de jongeren vaardigheden te leren om zo veel mogelijk zelf in eerder genoemde levensbehoeften te voorzien en wanneer ze waarden en normen proberen over te dragen. Opvoeding betekent dus kinderen en jongeren allerlei praktische, cognitieve en sociale vaardigheden aanleren", aldus N.W. Slot en H.J.M. Spanjaard.
Wat zegt 'het groot woordenboek der Nederlandse taal" van 'van Dale' over opvoeden:
1) door het verschaffen van voedsel grootbrengen, doen opwassen; | |
2) onderhouden en grootbrengen, toegepast op zedelijke, geestelijke en sociale vorming; | |
3) zedelijk of geestelijk ontwikkelen. |
Wat zegt Stichting De Ark over opvoeden:
De opvoeding richt zich op het vermijden of reduceren van angst, het voorkomen van of interveniëren bij ongewenst gedrag en het stimuleren van positieve interacties van de jeugdige.
Iedereen is zo verschrikkelijk bewust aan het opvoeden, aan het aanleren, aan het vermijden, aan het stimuleren, aan het grootbrengen, aan het ontwikkelen en aan het therapeutisch handelen. Maar waar zijn nou de kleine dingen zoals verbondenheid, geborgenheid en opmerkzaamheid. Gewoon een stuk liefde en zorgzaamheid
Vertrouwen in mensen
Voor elk kind is het moeilijk om iemand te
vertrouwen
Zeer zeker op een internaat
Het ligt er gewoon aan als je iemand mag.
Maar als je niemand mag of vertrouwt
dan heb je meestal een vertrouwenspersoon.
Dat is bijna op elk internaat.
Kinderen vertrouwen kan je meestal als je
haar/hem
één of twee maanden kent
Dat is: nou stel je voor je wordt mishandeld
door de leiding.
Dan kan je naar haar toe gaan en dan
kan je advies van haar krijgen.
En als het moet dan kan ze je er bij helpen en
ze houdt alles privé.
En als ze iets doorvertelt dan kan ze worden
ontslagen.
(Ruby van 10 jaar aan de JIJ-krant)
(Bron: "Weet u hoe het in een groep is" van Jorien Meerdink)
Denken kinderen die uit huis zijn geplaatst en in een groep wonen na over kwaliteit? Hoe omschrijven ze die dan? Wat voor verwachtingen hebben ze daarvan?
'Het project "Jij hebt een stem" bestaat onder andere uit de Kinderhulpprijs, een prijsvraag gekoppeld aan de ontwikkeling van kinderkwaliteitscriteria. De prijsvraag wordt uitgezet binnen residentiële instellingen. Het project is een samenwerkingsverband van het onderzoeksbureau Wetenschappelijke Educatieve Sociaal-culturele Projecten (WESP) en het Nationaal Fonds Kinderhulp. Via dit project krijgen kinderen de gelegenheid hun mening over en beleving van het wonen in een groep kenbaar te maken. Waar denken ze aan als ze over een 'goed' verblijf in de groep praten? Is dat de inrichting van de omgeving, de hulp die ze krijgen of de manier van samenleven met de andere kinderen en de hulpverleners'.
( Josephine Vogel, Perspectief nr. 5, augustus 1999)
In de boeken " Weet u wat een hulpverlener moet doen" en "Weet u hoe het in een groep is" van Jorien Meerdink verbonden aan Bureau Wesp, staan de uitkomsten van het onderzoek.
'Er is nooit nergens geen geld voor ons'
Veel kinderen geven spontaan aan hoe belangrijk dieren voor hen zijn. Een jongen van 11: "Ik had veel huisdieren, maar je mag als je van huis bent mag je geen eigen huisdieren. Als je eigen huisdieren hebt mag je die niet meenemen".
'Dat ze meer met ons praten'
Kinderen willen betrokken worden bij belangrijke beslissingen in hun leven en invloed kunnen uitoefenen over hun gewone, dagelijkse leefomgeving. Zeggenschap is voor hen niet zozeer het recht op inzage van het dossier of recht op informatie. Het is veeleer 'dat er naar je geluisterd wordt en dat ze naar je mening vragen en dat je mag kiezen'.
Mogen beslissen gaat om ogenschijnlijk triviale zaken, zoals zelf een video of een tv-programma mogen kiezen, verjaardagseten uitzoeken. Alles dat 'gewoon' is wordt op prijs gesteld.
Kinderen willen graag betrokken worden. Betrokken hangt samen met gerespecteerd voelen:
'Het ligt er aan hoe iets gevraagd wordt natuurlijk. De één zegt bijvoorbeeld: "Nou wil ik dat je even koekjes haalt ofzo". Nou, dan heb ik daar geen zin in. Ik hou er niet van dat iemand tegen mij commandeert'.
Een jongen van 14: ' Een goeie leiding luistert naar je. Dat is iemand die geen verplichtingen stelt van: "Je moet nu naar me luisteren, of je moet dit". Maar gewoon van: "Zou je even dit misschien ofzo".
'Je hebt nooit een eigen plek'
Bijna alle kinderen hebben last van gebrek aan privacy. De verhalen gaan over de vertrouwelijkheid van persoonlijke informatie, geluidsoverlast, afsluitbaarheid van ruimtes, een plek voor jezelf, de vrijheid om activiteiten te ondernemen naar eigen keuze en bescherming tegen groepsgenoten die persoonlijke spullen vernielen of stelen.
' We moeten altijd in het zicht blijven. Ik zou graag op het speelplaatsje van de school spelen maar dat is om de hoek dus dat kan niet'
' Nooit kunnen we eens rustig voetballen. Dan komen ze weer kijken of we niet over de muur schoppen, nou wat een onzin, we kunnen zelf wel uitkijken. Het is voor ons zelf toch ook niet leuk als we telkens naar de buren moeten?'
' Ze laten me nooit eens met rust. Zit ik lekker binnen te spelen en dan moet je naar buiten, ook als het slecht weer is.'
Sommige kinderen proberen krampachtig een eigen plek te creëren
'Af en toe word ik hier gek, dan ga ik op de wc zitten maar dan moet ik nog met mijn handen voor mijn oren. Maar het haakje kan tenminste op slot'
Een ander doet hetzelfde:
'Dan blijf ik lekker lang op de wc. Zeggen ze: "Zit je weer te stinken", maar dat kan me niks schelen. Je krijgt dan wel de schuld dat je niet wil afwassen enzo maar op mijn eigen kamer mag ik niet na etenstijd dus dat is eigen schuld!'.
' Het is vervelend om voortdurend in het zicht te moeten blijven van groepsleiding: niet van het terrein af mogen, niet naar de eigen kamer mogen maar de vrije tijd beneden in de groepsruimte door moeten brengen. Ik was blij als ik voor straf de knutselruimte in mocht, dan was ik tenminste even alleen.'
Bij meer kinderen valt het woord 'uitzicht'
' Je mag niet van het terrein af, ze zijn al bang dat je wat flikt als je maar even naar links gaat, terwijl je dus alleen maar om een boompje heen fietst, bij wijze van spreken dan. Je gaat dan soms expres van het terrein af, je voelt dat ze erop zitten te wachten zegmaar'.
' Waar ik nu zit is het lichter dan daar. Het gekke is, je mag hier meer, maar je doet er minder dan daar. Gewoon omdat ze je vertrouwen geven. Dat is heel belangrijk vind ik.
( Bron: "Weet u hoe het in een groep is" van Jorien Meerdink)
Wat betekenen groepsleiders voor kinderen, hoe ziet in hun ogen een ideale hulpverlener eruit, op welke wijze willen ze graag worden bejegend?
' Iedereen heeft haast'
Kinderen vinden het belangrijk dat groepsleiders de tijd nemen om naar hen te luisteren, met hen te praten of hen te troosten. Helaas is het vaak het geval dat ze niet naar de groepsleiders toe gaan met hun problemen omdat ze daarvoor geen tijd hebben.
"De leiding heeft het al druk genoeg. De ideale groepsleider is hetzelfde eigenlijk als de meester, die begrijpt veel en die praat veel over je problemen. En dat is iemand die veel om je geeft, en die met je praat. Net zo een beetje als je mentor. Dat is ook een beetje een ideale groepsleider".
Een jongen met een lange voorgeschiedenis in kindertehuizen zegt: "Ideale groepsleiders bestaan niet want die hebben de tijd voor je en dat hebben ze niet. Daar is geen geld voor"
Gewone aandacht is waardevol voor de kinderen: "Bea was een echt moederfiguur, die was gewoon heel aardig en heel betrokken. Die vroeg dan gewoon, hé hoe was 't op school enzo, die probeerde het zo gezellig mogelijk te maken en zo huiselijk zegmaar. Gewoon normaal"
Kinderen kunnen feilloos vertellen of er echt naar hen geluisterd wordt of niet. Wat hulpverleners zeggen, moet bijvoorbeeld in overeenstemming zijn met hoe ze zich gedragen. Maar ze moeten vooral laten merken dat ze luisteren.
Een jongen van 14 zegt in een interview:
' Een goeie leiding luistert naar je en dat is iemand die geen verplichtingen stelt van: je moet nu naar me luisteren of je moet dit. | |
Heb je het gevoel dat de groepsleiding naar je luistert? | |
Luisteren ze niet dan kan het me niks verrotten en dan zeg ik van: als jullie niet naar mij luisteren dan luister ik ook niet naar jullie, dan ga ik ook mijn eigen gang, kom nou. | |
Maar luisteren ze wel voldoende naar je? | |
Ja want soms zijn ze nog met een ander kind bezig en dan zeggen ze dat ik even moet wachten en dat doe ik dan ook want dan kan ik erna wat zeggen'. | |
'Als je iets te vertellen hebt luisteren ze wel maar meestal ook weer niet. | |
Kun je daar misschien een voorbeeld van geven? | |
Nou meestal zeggen ze dat ze luisteren en dan gaan ze ineens met iemand anders praten. | |
En wat gebeurt er dan? | |
Dan word ik een beetje boos en zeg ik hee, ik zat tegen je te praten, want wij moeten ook altijd naar hun luisteren en dan luisteren hun ook niet en dan worden ze ook boos, nou dan ga ik ook boos worden. | |
En wat zeggen ze dan? | |
Niks, dan gaan ze gewoon verder met praten. | |
En wat gebeurt er dan? | |
Nou, dan ga ik gewoon ergens anders heen, dan luister ik ook niet meer naar hun. | |
En als je dat doet, wat gebeurt er dan met jou? | |
Dan krijg ik straf'. |
"Begrijpen en luisteren"
Begrip tussen groepsleiding en kind is geen automatisme.
" Ik heb liever dat ze zeggen van: ik begrijp je niet en dat ze dan vragen van: wat bedoel je, dan dat ze zeggen: ja, ja ik begrijp het terwijl ze dat niet doen. Ze zouden echt vaker moeten vragen of ze me begrijpen ".
Sommige kinderen zoeken ook de oorzaak bij zichzelf omdat ze het 'niet goed' vertellen.
Ook vinden kinderen het belangrijk om serieus genomen te worden. Dat betekent dat groepsleiders open staan en niet van tevoren al hun eigen mening hebben gevormd, dat ze kinderen niet uit lachen, dat ze bij een ruzie naar beide partijen luisteren of dat ze opmerkingen van kinderen bespreken in het team en dit ook melden aan de kinderen. Soms zeggen kinderen dat ze begrepen worden, om dat na doorvragen te weerspreken. Groepsleiders, maar ook andere hulpverleners binnen de instelling moeten open en eerlijk zijn over alledaagse dingen. Zo moeten ze beloftes nakomen en dagelijkse afspraken etc. en zeer zeker te vertrouwen zijn. Informatie wordt soms tegen hun zin in doorgegeven aan ouders.
" Het gaat om de soort dingen die doorverteld worden. Doorlullen noemen we dat je iets vertrouwelijks hebt gezegd dat privé is en gevoelig en dat is tussen jou en die éne groepsleider op dat moment. Dat kan dus niet. Doorvertellen is iets dat ze moeten doen, waar een ander iets bij nodig heeft. Omdat je bijvoorbeeld morgen met dat wat er gebeurd is weer verder moet. Dan moet het dus"
De ideale groepsleider doet veel dingen met de kinderen samen: videofilms kijken, stoeien, spelen, sporten, huiswerk maken, activiteiten organiseren of samen eten koken. Het zijn ‘gewone’ dingen.
( Bron: "Weet u wat een hulpverlener moet doen" van Jorien Meerdink)
In dit hoofdstuk beschrijf ik wat mij opgevallen is als ik de afgelopen 4 hoofdstukken teruglees.
Wat komt er nu precies naar voren en waar ligt in mijn ogen nu precies de kern van het probleem van het opvoeden in de residentiële settings voor kinderen.
In de theoriebeschrijving van de Ark wordt het opvoedingsaspect nauwelijks genoemd, men gaat dieper in op behandeling, structuur en gedrag. Hetgeen over opvoeden genoemd wordt is:
‘de opvoeding richt zich op het vermijden of reduceren van angst, het voorkomen van of interveniëren bij ongewenst gedrag en het stimuleren van positieve interacties van de jeugdige’.
De Ark beschrijft opvoeden, mijns inziens, als therapeutisch handelen. Maar daar ligt niet de kern van opvoeden! Als er geschreven wordt dat de leefsituatie zo normaal mogelijk moet zijn dan ga ik mezelf afvragen wat in hun ogen als ‘normaal’ wordt beschouwd. De uitspraken en voorbeelden, genoemd door de kinderen, spreken boekdelen. Ze hebben behoefte aan groepsleiders die ‘normaal’ doen en met hen omgaan zoals een ouder dat ook doet. Al kun je als groepsleider een ouder nooit vervangen en zullen kinderen altijd loyaal naar hun ouders blijven. Het verschil tussen een ouder en een opvoeder zal blijven bestaan. Een ouder is nu eenmaal 24 uur per dag en 7 dagen per week met het kind bezig en een opvoeder in een instelling is nu eenmaal geen vader of moeder en draait niet zeven dagen per week op de groep mee. Maar de overeenkomst is wel dat beiden bezig zijn met opvoeden!
Maar ik vraag mij af waar we mee bezig zijn als ik de theoriebeschrijving van de Ark en de opmerkingen van kinderen terug lees. Kinderen lopen tegen regels aan, missen een stuk aandacht en geborgenheid, voelen zich niet begrepen en gerespecteerd etc. Ze missen een stuk vertrouwen van de groepsleiders. Maar, ook tussen groepsleiders mist er een stuk vertrouwen en heeft men het gevoel er alleen voor te staan.
Ik ga hier in de volgende paragraven wat dieper op in.
5.1 Regels
Waar het in veel voorbeelden om gaat zijn regels, de zogenaamde structuur.
In hoofdstuk 4 geven veel kinderen voorbeelden over de omgang tussen groepsleiders en kinderen. In hoofdstuk twee kunt u goed zien hoe deze omgang vastgelegd wordt in regels. Regels worden gezien, zowel door de kinderen, als door mij maar ik denk ook door de groepsleiding, als beperkende factoren.
Terwijl dit niet de doelstelling is van het maken van regels. Men probeert door middel van regels een bepaalde structuur te brengen in het dagelijks leven in de groep. Deze structuur brengt veiligheid en geborgenheid voor de kinderen mee. Er zullen geen onverwachte dingen gebeuren en dat geeft veiligheid voor de groep en voor de kinderen individueel. Om structuur te kunnen aanbieden in een groep, maakt men gebruik van regels. In voorgaande hoofdstukken heeft u kunnen lezen dat de kinderen juist tegen deze regels aanlopen. Blijkbaar gebruiken wij de regels en structuur niet goed en gaat daardoor de begrippen veiligheid en geborgenheid ten onder. Er zal dus onderscheid gemaakt moeten worden in regels en zorg. Ik begin in deze paragraaf met het onderscheid maken in regels.
Hoe zit dat nu precies met regels? Want daarin zijn er verschillende soorten en maten. Ik wil hieronder een onderscheid maken in soorten regels te weten:
Buitengrenzen; | |
Routineregels; | |
Verankeringsmomenten. |
Buitengrenzen zijn regels waar men zich als team en als kind strikt aan te houden heeft. Vaak hebben zij te maken met de veiligheid van het kind, de groep en de groepsleiding. Er worden nu eenmaal geen asbakken door het raam gesmeten, messen op elkaars keel gezet, stoelen door midden gezaagd etc. Met deze regels wordt niet gesjoemeld en deze zijn voor een ieder duidelijk. Je zegt nu eenmaal niet tegen een kind als hij goed zijn best heeft gedaan: "Vandaag mag jij als beloning de ramen ingooien".
Routineregels zijn de zogenaamde huisregels zoals:
6 uur eten, een uurtje huiswerk maken, voor het donker thuis enzovoort.
Deze regels bepalen de dagelijkse indeling van een groep. Om het voor elkaar overzichtelijk en veilig te houden, houdt men zich aan deze regels. Als je als groepsleider deze regel consequent hanteert en er ook zo goed als geen onderhandeling mogelijk is, zullen er geen conflicten over ontstaan en weet ieder kind dat er met deze regels niet te sjoemelen valt.
Verankeringsmomenten
Dit zijn van nature vaak "onbelangrijke regels" en zij komen veelal voor tussen de routineregels door.
De specialistische zorg die een kind nodig heeft, de persoonlijke omgangsbehoeften van een kind, komen hierin tot uitdrukking. Kinderen willen betrokkenheid en zorg van een groepsleider. Ze voelen zich op die manier gewaardeerd en begrepen. Kinderen geven soms door kleine dingen aan, dat ze ergens mee zitten. Het zijn signalen die je als groepsleider op moet pakken en op moet merken. Dit zijn de verankeringspunten, de specialistische zorg.
Een duidelijk verankeringsmoment wordt genoemd in hoofdstuk 2, in het voorbeeld over Chantal en Marcella. In dit voorbeeld mag Chantal haar kussen van thuis niet in bed leggen omdat het nu eenmaal de regel is dat er geen kussens van buiten de groep gebruikt worden. Terwijl dit kussen zo goed als de enige veiligheid is voor Chantal. Er wordt door Marcella niet gekeken naar de behoefte van Chantal, maar naar de regel van de instelling. Er wordt van een verankeringmoment een buitengrens gemaakt.
Op dat moment worden structuur en regels niet meer gebruikt voor veiligheid en geborgenheid maar voor routinematig en 'consequent' handelen.
Je ziet gebeuren dat Marcella vastroest in haar eigen patroon en dat van de instelling. Het hoofddoel van het aanbieden van structuur en regelmaat wordt vergeten, er wordt routinematig gehandeld.
Lees het volgende voorbeeld eens door:
De groep en groepsleiders zitten te eten. Jan zit een beetje in zijn eten te prikken en leunt met zijn hoofd op zijn hand. M., de groepsleider, zegt tegen Jan: "Zou je misschien even je elleboog van tafel kunnen halen, je weet de regel". Jan reageert niet waarop M. het nog een keer vraagt. Jan raakt gepikeerd en gaat in discussie met M. "Wat maakt het nou uit, je hebt er toch geen last van", Waarop M. weer over de regel begint. Als reactie zet Jan zijn andere elleboog ook op tafel. M. wordt boos, haalt hem van tafel en stuurt hem naar boven.
Wat zien we hier gebeuren?
Jan zit met zijn elleboog op tafel. Waarom doet Jan dat? Wil hij aandacht? Is hij moe? Is er die dag wat gebeurd op school? Probeert hij de groepsleiding uit? Waarom hamert een groepsleiding op een regel, die in mijn ogen werkelijk niks toevoegt aan het verloop van het eten. Natuurlijk weet Jan dat hij niet met zijn elleboog op tafel kan zitten. Maar moet je als gediplomeerd groepsopvoeder niet verder kijken? Waarom reageert Jan op die manier en waarom reageert M. op die manier? Is Jan de hele dag al aan het klieren? Heeft M. een slechte dag?
Het kind laat blijken dat het niet goed in zijn vel zit. Op het moment dat een groepsleiding dit signaal negeert of er te groots mee omgaat, zal het kind merken dat hij op deze manier geen gehoor krijgt.
Hij zal dan overgaan op het breken van een routineregel of, mocht dat niet helpen, het breken van een buitengrens. Als dat gebeurt hebben wij niet goed genoeg op de signalen van het kind gelet en zijn wij voor het kind niet meer veilig en geborgen. Want wij zien zijn 'probleem' niet. En we sluiten niet aan bij zijn behoeften want juist zeer belangrijk is voor zijn verdere ontwikkeling en ontplooiing We moeten dus letten op de signalen van deze kinderen die ze laten zien tijdens de verankeringsmomenten. Als we tijdens deze momenten onoplettend zijn ten aanzien van de signalen van een kind, zal het kind zich grootser gaan opstellen. Dit heeft ook te maken met het evenwicht tussen het aanbieden van materiele, immateriële en specifieke zorg en de daarbij behorende behoeften van een kind. (Hier zal ik in hoofdstuk 6 dieper op in gaan).
Het tweede aspect wat in de voorgaande hoofdstukken veel genoemd is, is luisteren en vertrouwen.
In hoofdstuk 4 heeft u kunnen lezen in voorbeelden van kinderen, dat zij zich gewantrouwd voelen door de groepsleiding en dat de groepsleiding, in hun ogen, te weinig naar hen luistert.
Ze vinden het vervelend om voortdurend in het zicht te moeten blijven en geven zelf ook aan, dat als ze meer vertrouwd worden, ze minder de behoefte hebben om dingen te doen die niet mogen.
Ten tweede moet je kinderen hun eigen gang laten gaan, zoals ook wij dat vroeger mochten, om juist op die manier ontwikkeling en ontplooiing te bereiken.
Ik weet nog goed, dat als ik 's avonds buiten mocht spelen, ik dat helemaal geweldig vond. En helemaal als dat op het pleintje mocht waar mijn huis niet aan stond. Ik hoefde zo niet op te letten hoe ik me gedroeg en wat ik zei, ik kon mezelf zijn, een stuk eigen identiteit opbouwen in de 'buurtgroep'.
Die mogelijkheid moeten kinderen in een leefgroep ook krijgen. Kinderen worden niet volwassen door constante begeleiding, maar door ze te laten, door ze hun eigen ervaringen te laten opdoen en hun eigen problemen te laten oplossen. Als wij een veilige en vertrouwde 'thuishaven' voor de kinderen gecreëerd hebben, en aansluiten bij hun behoeften, zullen zij met hun ervaringen en problemen naar ons toekomen.
Naast de structuur van regels is het ook belangrijk om naar de samenstelling van een team te kijken.
Hoe gaan zij met elkaar om, is er een basis van vertrouwen naar elkaar toe, is het team ik-gericht of wij-gericht?
Als ik de afgelopen hoofdstukken doorlees, zie ik dat groepsleiders zich niet vrij genoeg voelen in hun handelen. Ze voelen een enorme druk om de regels consequent te hanteren, en maken hierdoor, mijns inziens, van een verankeringspunt een buitengrens. Ze kijken niet meer naar de behoefte van een kind en zien de structuur niet meer als duidelijkheid en veiligheid voor een kind maar als routinematig handelen, om de dag te kunnen doorkomen waarbij alles wat gedaan moet worden op een dag, afgewerkt kan worden en om door je collegae als consequent te worden gezien doordat je de regels en routines hanteert zoals afgesproken in het team. In mijn ogen moet een team zo in elkaar zitten dat men op elkaars kundigheid en inzicht vertrouwt en zich niet gepasseerd of aangevallen voelt op het moment dat een collega een regel niet zo consequent hanteert. Met het woord regel bedoel ik dan vooral de verankeringsmomenten, en soms een routineregel. Als Kees die avond Goede Tijden Slechte Tijden mag kijken van je collega, dan zal ze daar waarschijnlijk een goede reden voor hebben. Waarschijnlijk is hij die dag lief en behulpzaam geweest, had hij voor die moeilijke repetitie een 9 en gunt ze hem daarom een extraatje. Je zou kunnen verwachten dat er dan negen kinderen enorm gaan zeuren, maar vaak hebben juist zij de bedoeling van het gebaar wel in de gaten.
Tevens is het belangrijk voor een team om op een wij-gerichte manier te gaan denken. Je staat bijna altijd alleen op een groep waardoor je het gevoel hebt, alles in je eentje te moeten klaren. En voor die dag is dat ook zo. Maar je draait een groep met elkaar en je kunt gebruik maken van elkaars kwaliteiten. Zaken waar je tegenaan loopt, kun je met elkaar bespreken in het team, waardoor je je ook meer gesteund voelt op de groep.
Ik zie, zoals het nu gaat, een opvoeding die bepaald is door regels waarin avontuur en lol ontbreken. En dat is toch hetgeen wat werken met kinderen zo leuk en afwisselend maakt. Denken als een kind!
Wat heeft een groepsleider nodig om op een groep te kunnen staan, te kunnen overleven en inzicht te hebben in kinderen. Waarom werken groepsleiders zoals ze doen, en waar lopen zij nu tegenaan.
Maar aan de andere kant; wat zijn nu de basisbehoeften van het kind, wat heeft het kind nodig om toe te komen aan ontwikkeling en ontplooiing.
Ik beschrijf hieronder mijn ideeën en ervaringen van anderen.
Op de opleiding word je een aantal basisvaardigheden aangeleerd, basisvaardigheden die je moet bezitten en kunnen hanteren in het groepswerk.
Vaak heb ik de termen: kunnen aanbieden van structuur, empatisch vermogen hebben, congruentie, consequent zijn in je handelen, verantwoordelijkheden kunnen dragen, flexibel zijn en inventief zijn voorbij horen komen. Allemaal vaardigheden waarvan ik zeker weet dat ze nodig zijn om op een groep te kunnen staan en een groep te kunnen laten draaien; de basisvaardigheden van een groepsleider.
Hieronder werk ik deze basisvaardigheden uit.
Mijns inziens is het aanbieden van structuur een vaardigheid die aan te leren is.
Maar, ik denk dat hier ook meteen de schoen knelt. Aanbieden van structuur wordt mijns inziens in de volksmond het kunnen aanbieden en hanteren van regels genoemd. Maar….hier komen dan ook meteen consequent kunnen zijn in je handelen, flexibel en inventief zijn en verantwoordelijkheden kunnen dragen om de hoek kijken. Op het moment dat een regel gebroken wordt of je deze zelf breekt, ben je dan nog consequent in je handelen? Aan de andere kant ben je waarschijnlijk wel flexibel en inventief want jij hebt op dat moment besloten om de regel opzij te zetten en in te spelen op hetgeen gebeurt. Je breekt de regel niet voor niks. Daarbij komt dan wel kijken dat je je verantwoordelijkheid zal moeten dragen voor de (bewust) genomen beslissing.
Waarom besluit de ene groepsleider om in te spelen op de situatie en daarbij de gewone gang van zaken te doorbreken? En waarom besluit die andere groepsleider nou om niet in te spelen op de situatie en zich gewoon aan de regels/structuur van de groep, zoals in het team besproken is, te houden? Waarom ziet groepsleider 1 nu wel waarom Jan met zijn ellebogen op tafel zit en groepsleider 2 niet? Mijns inziens heeft dat te maken met je empatisch vermogen en je inzicht in kinderen. Ik denk dat de éne groepsleider zich nu eenmaal beter kan verplaatsen in de gevoelens en belevingswereld van een kind, dan een ander. Maar, ik denk dat het zeker ook te maken heeft met hoe je als team en teamleider met zorg en regels binnen een residentiele instelling omgaat. Want je kunt je dan misschien wel goed kunnen inleven in een kind. Maar als je voor je gevoel weinig bewegingsvrijheid hebt in je handelen naar kinderen toe en je een druk voelt in het hanteren van regels, loop je mijns inziens toch vast.
Het is als het ware een combinatie tussen het aanbieden van structuur, empatisch zijn en congruent zijn in je handelen, dat je nodig hebt in je werken met kinderen in een residentiele instelling. Ik zal deze vaardigheden hieronder wat meer uitwerken en duidelijk maken.
Opvoeding is het evenwicht tussen materiele, immateriële en specifieke zorg in relatie tot de omgangsbehoefte van het kind. Hierbij is het zeer belangrijk dat er naar de leeftijd van het kind wordt gekeken en er dus op leeftijdsadequaat niveau wordt gehandeld. Om op adequaat niveau te handelen is een sociaal emotionele relatie noodzakelijk.
Materiële zorg kenmerkt zich vooral in de basiselementen die het kind nodig heeft, de zogenaamde 3 B’s: bed, brood en bad. Bij de immateriële zorg kijken we vooral naar relatievorm tussen groepsleider en groep/kind zoals het aanbieden van structuur en veiligheid, de routineregels, het klaarmaken van een lunchpakket etc. Specifieke zorg richt zich op de persoonlijke omgangsbehoeften van een kind zoals een luisterend oor, voorlezen voor het slapen gaan, leren veters strikken.
Deze zorg komt tot uiting in de genoemde regels en grenzen te weten: buitengrenzen, routine en verankeringsmomenten. Dit is een wederkerig proces, een evenwicht tussen zorg en structuur. Verankeringsmomenten komen bijvoorbeeld tot uiting in de specialistische zorg. Als we hier de termen structuur aanbieden, congruentie en empathie bijhalen, dan zie je deze vaardigheden terugkomen in bovengenoemde zorg en regelgeving.
Het is dus uitermate belangrijk dat het team en de teamleider ervoor zorgen dat dit wederkerige proces bewaakt en constant geëvalueerd wordt. En dat de specialistische zorg en verankeringsmomenten niet worden ondergesneeuwd door de routines en materiële en immateriële zorg.
Anders gezegd:
Op het moment dat van een elleboog op tafel een buitengrens wordt gemaakt terwijl het kind juist op zoek is naar specialistische zorg, dan zal het kind zich onbegrepen voelen en het daardoor grootser aan gaan pakken door bijvoorbeeld met stoelen te gaan gooien. Het kind wordt agressief doordat wij zijn eerste signalen niet op hebben gevangen en gaat een stapje hoger in de ‘regel en grenzenwereld’.
Daarom is de overeenstemming tussen structuur, congruentie en empathie zo belangrijk. Omdat dit gewoon de basisbehoefte van een kind is, en het kind een sociaal-emotionele relatie zo hard nodig heeft. Hij haalt daar het stuk warmte en begrip uit, waardoor hij de ruimte krijgt zich verder te ontwikkelen en te ontplooien.
Dr. G. de Lange benoemt in zijn boek "Hechtingstoornissen" de behoefte van het kind door middel van het aansluitingsprincipe.
"Het kind bevindt zich enerzijds tussen zijn behoeften anderzijds tussen de wereld rondom die antwoord kan geven op die behoeften. Het op elkaar aansluiten van behoeften en wereld, maken dat hechting ontstaat, de fundamentele relatie, van waaruit een kind kan leven. Dit betekent dat, wanneer behoefte en wereld niet goed op elkaar aansluiten, de mens zich onbehaaglijk gaat voelen.
De opvoeding houdt zich bezig met deze aansluiting. De opvoeder zal het kind moeten begeleiden door en in zodanige mate aan te sluiten bij de behoeften van het kind, dat het kind een evenwicht kan vinden tussen zijn behoeften en hetgeen hem geboden wordt.
Slechts door evenwicht van behoefte en antwoord groeit de mens; het aansluitingsprincipe"
Ook 'Maslow' ontdekte dat er een rangorde is in verschillende menselijke behoeften. Uitgangspunt hierbij is dat een mens een wezen is met behoeften. Behoeften roepen spanningen op. De mens wil deze spanningen opheffen, door zijn behoeften te bevredigen. De mens streeft naar optimale ontplooiing van alle behoeften maar zal onderaan moeten beginnen. Het werkt als een ladder waarvan geen trede overgeslagen kan worden. Maslow beeldde dit uit in een piramide:
Als wij kinderen willen geven wat zij nodig hebben, zullen wij het kind op zo'n manier moeten begeleiden, dat we aansluiten bij de basisbehoefte van het kind, zodat het kind toekomt aan zijn eigen ontwikkeling en ontplooiing. In de piramide van Maslow lopen wij, mijns inziens, al stuk op de tweede trede; veiligheid en zekerheid. De kinderen kunnen zich niet veilig en zeker voelen als wij niet 'beantwoorden' aan deze basisbehoefte en geen duidelijk verschil maken tussen verschillende soorten regels en zorg. We kunnen veiligheid en zekerheid bereiken bij kinderen, door het aanbieden van een goed evenwicht tussen materiële, immateriële en specialistische zorg gekoppeld aan de regelgeving, zoals u in het begin van dit hoofdstuk hebt kunnen lezen. In hoofdstuk 7 zal ik dit evenwicht concreet maken door het geven van voorbeelden in de aanpak naar het kind toe en in overleggen tussen groepsleider, teamleider en sectormanager.
In deze paragraaf beschrijf ik waarom een groepsleider handelt zoals hij doet.
De dagindeling van een groepsleider zit vaak helemaal vol. Er is weinig tijd voor persoonlijke aandacht, om te kijken naar het kind zelf. Er zijn veel financiële en administratieve taken, rapportages moeten worden bijgehouden, overdrachten moeten geschreven worden, kleding moet genummerd worden en zo kan ik nog een tijd door gaan. Deze zaken worden vaak boven het kind gesteld om het voor de volgende groepsleider makkelijk en overzichtelijk te maken.
Als er één ding is waar niet over te twisten valt is het wel de zwaarte van het werk. Nog even snel afwassen, lunchpakketten klaarzetten en noem maar op. Alles moet snel om de lijst weer helemaal afgewerkt te krijgen en de kinderen weer op tijd naar school te krijgen. In je eentje op een groep van 10 kinderen is eigenlijk ook gewoon pedagogisch omverantwoord. Vaak staan er nog straffen open van de vorige dienst en weet je dat jij dat moet gaan aankaarten. Tevens zijn er op dat moment nog 9 kinderen voor wie jij de sfeer niet wilt verpesten dus pak dat maar eens tactisch aan. Om de dag te laten verlopen zoals het hoort is er geen tijd om individuele aandacht aan het kind te schenken en doen we het volgens de regels. Ofwel, alle aandacht gaat uit en energie gaat op aan routines en er wordt te weinig gekeken naar en gewerkt aan de specialistische zorg.
Veel groepsleiders zijn bang om de controle te verliezen over de groep. Het is, in mijn ogen, een soort overlevingsstrategie van een groepsleider, om vast te houden aan de vaste patronen en regels in de groep. Hij moet overwicht en overzicht kunnen houden en weet dat dat lukt door middel van zijn vaste handelingspatroon. De regel is: elleboog van tafel, en de groepsleider heeft geen zin om terug te horen via het team dat zij zich daarmee niet aan de afgesproken afspraken heeft gehouden dus houdt zij hieraan vast en maakt hierdoor van een verankeringspunt, een routine of een buitengrens. Elke groepsleider herkent dit en baalt ervan. Iedereen wil tijd hebben met een kind, het de aandacht geven die het kind verdient. De behoefte van het kind kunnen vervullen. Iedere groepsleider streeft naar normalisatie maar op een of andere manier wil dit niet van de grond komen. Een echte thuissituatie kun je niet bieden maar je kunt er als team wel naartoe werken.
Als groepsleider moet je vertrouwen hebben in je eigen handelen en kunnen. Maar zeer zeker ook in dat van je collegae en teamleider. Op het moment dat je je niet vrij genoeg voelt om op je eigen manier te kunnen handelen omdat je anders niet aan de normen en routine van de groep voldoet, zit er in het team en bij de teamleidster iets niet goed. Helaas worden ook bovenbeschreven zaken genoemd in de argumenten van de groepsleiders. Je moet als groepsleider bewegingsvrijheid kunnen hebben in je handelen naar de kinderen toe, anders is het onmogelijk om op een groep te kunnen werken. Daarbij moet je je natuurlijk wel houden aan de afgesproken structuur maar als het team en de afspraken goed in elkaar zitten, wordt er niet over gemuggenzift of jij Jan met zijn ellebogen op tafel hebt laten zitten. Regels worden vaak op een hoop gegooid. Er moet worden gekeken naar het onderscheid van regels en deze regels moeten gecategoriseerd worden zoals u in de kopjes 5.1 en 6.1 hebt kunnen lezen.
In 6.2 heeft u de argumenten van groepsleiders kunnen lezen. Hieronder beschrijf ik mijn 'commentaar' op deze argumenten.
Ik zal de laatste zijn die de argumenten van groepsleiders tegenspreekt omdat ik zelf aan de lijve ondervonden heb hoe het er aan toe gaat in een groep en zelf heb ondervonden dat het gewoon immens zwaar is. Maar, als men hier tegenaan loopt, waarom wordt er dan niet gekeken naar oplossingen. Ik denk namelijk dat het een ernstige situatie is.
Als groepsleider heb je een voorbeeldfunctie voor het kind. Het zou toch zonde zijn dat wij opvoeding en liefde voor elkaar op deze manier doorgeven.
Ik denk dat we teveel bezig zijn met het hulpverleningaspect en opvangaspect en te weinig met het opvoedingsaspect, 'normaal doen'. Werken als groepsleider heb je niet op school geleerd, wel wat je moet bezitten en jezelf moet aanleren, indien mogelijk, om als groepsleider op een groep te kunnen staan. We zouden misschien eens wat meer naar onze eigen opvoeding moeten kijken. Dat is de grootste dosis kennis en ervaring die je hebt. Niet hetgeen je in de jaren op school is aangeleerd. Hiermee wil ik de functie en het gezag van de school zeer zeker niet ondermijnen want een stuk bewustwording van mijn eigen handelen heb ik zeer zeker geleerd en ervaren in de jaren op de opleiding. En dan vooral tijdens de stage want dan kun je pas zien en ervaren hoe het is om op een groep te staan. Het lijkt zo te zijn dat om de één of andere reden het hele menselijke gebeuren en handelen op een groep opzij is gezet. Het is beroepsmatig handelen geworden. Toch zijn het bieden van een sociaal emotionele relatie en de daaruit voortkomende specialistische zorg juist de dingen die het opvoeden en opgroeien zo mooi en leuk maken. Hoe kan deze basis van het opvoeden zijn herintreden doen in de jeugdhulpverlening?
Als ik de argumenten van de groepsleiders, waaronder ik zelf ook behoor, teruglees, ben ik het daar zeer zeker mee eens. Er is ook weinig tijd omdat al die kleine dingen op een dag gebeuren moeten. Maar zorg dan wel dat deze kleine dingen ook klein blijven. Maar ze niet groter dan ze zijn.
Kleding merken, zoals genoemd in hoofdstuk 5, is geen bal aan. Maar samen met een kind? Op het moment dat je het kind betrekt in de werkzaamheden van alle dag, ben je bezig met de specialistische zorg voor het kind, en maak je van je routine en druk eigenlijk een verankeringsmoment!
Het werken op een groep is zwaar, vooral als je het in je eentje moet klaren. Alle groepsleiders lopen daar tegenaan, en het is pedagogisch onverantwoord. Ook hier zal gekeken moeten worden hoe we het kunnen klaren met de middelen die we hebben. Met andere woorden; hoe kun je zorgen dat je voldoende aandacht besteedt aan het kind door middel van specialistische zorg en verankeringsmomenten, en dat je van kleine dingen zoals het binnenkomen met de schoenen nog aan, geen buitengrens maakt. Het is het aangaan van de strijd niet waard! Natuurlijk zijn grenzen en regels heel belangrijk voor kinderen die opgevoed zijn in een zwak, onveilig pedagogisch milieu. Maar het is de manier hoe er met deze regels en grenzen omgegaan wordt.
Jan-Uwe Rogge schrijft in zijn boek "Kinderen hebben grenzen nodig" het volgende:
‘Zonder grenzen kunnen zelfstandigheid, een gevoel van eigenwaarde, en een emotioneel en sociaal verbondenheidsgevoel niet ten volle worden ontplooid. Grenzen zijn een onderdeel van het fundament waarop relaties tussen verzorgers en kinderen worden opgebouwd. Maar grenzen stellen heeft niks te maken met verboden en straffen. Grenzen zijn er niet om te overheersen, maar om te leiden, te sturen, te steunen en te stimuleren. Grenzen stellen betekent kinderen ‘te laten’ en ‘los te laten’, hen de moed te geven hun eigen weg te kunnen gaan’.
Het is een noodzaak om grenzen te stellen en regels te hanteren. Maar er moet onderscheid gemaakt worden in regels, en gekeken worden wat voor kind je voor je hebt, met al zijn ervaringen.
Zolang we te weinig kijken naar de behoeften van het kind, en te weinig bezig zijn met de specialistische zorg en de sociaal emotionele relatie tussen groepsleider en kind, zal het kind nooit de mogelijkheid krijgen om zich voldoende te ontplooien.
Ik richt mijn aanbevelingen aan groepswerkers, teamleiders en sectormanagers. Dit zijn in mijn ogen de mensen die verantwoordelijk zijn voor de toekomst van kinderen in residentiële settings, die bezig zijn met het beleid en de uitvoering daarvan in leef- en behandelgroepen.
In het kort komt het er op neer dat een grote zak geld best het één en ander bij kan en zal dragen aan de manier van werken in kindertehuizen. Er kan op die manier gezorgd worden voor meer persoonlijke aandacht door meer groepsleiders op een groep te zetten, meer privé-ruimte voor de kinderen door ervoor te zorgen dat een ieder een eigen kamer heeft etc.
Maar hier ligt niet de kern van het probleem en een grote zak geld zal voor de jeugdhulpverlening altijd een illusie blijven. Dus moeten we het doen met de middelen die we hebben. En we hebben middelen maar groepsleiders en teamleiders zullen bewuster naar deze middelen moeten kijken en deze middelen anders in moeten zetten. Je bent zelf het grootste middel in de jeugdhulpverlening, maar veel groepsleiders vergeten zichzelf als middel. Velen van de groepsleiders zullen dozijnen ervaringen kunnen noemen in hun opvoeding met betrekking tot warmte, geborgenheid, aandacht en niet te vergeten vertrouwen. Bouwstenen voor het creëren van een persoonlijkheid. Waarom vergeten wij deze essentiële bouwstenen voor het leven dan zo vaak, en zijn wij vaak bezig met de alledaagse dingen en beslommeringen. Volgens mij kan dit anders door bewuster te werken.
Door een evenwicht te vinden tussen enerzijds de behoeften van het kind en anderzijds het aanbieden van materiele, immateriële en specialistische zorg gekoppeld aan structuur en regelgeving binnen de groep
Ik denk dat we moeten beginnen bij het hulpverlening- en opvangaspect versus het opvoedingaspect.
Veel (net) schoolverlaters en hulpverleners beginnen met een ideaal hulpverleningsgevoel aan de jeugdhulpverlening. Ze gaan met behulp van alle methodieken die zij op school of als beginnend groepshulpverlener geleerd hebben, aan de slag. Methodieken en systemen zitten allen nog vers in het geheugen en men wil het geleerde in de praktijk gaan brengen. Natuurlijk is dit een goed ideaal en heeft de jeugdhulpverlening zulke mensen nodig. Maar….
"De opvoeder zal het kind moeten begeleiden door in zodanige mate aan te sluiten bij de behoeften van het kind, dat het kind een evenwicht kan vinden tussen zijn behoeften en hetgeen hem geboden wordt".
In 6.2 stelde ik de vraag: "Hoe kan de basis van het opvoeden zijn herintreden doen in de jeugdhulpverlening"? Met deze basis bedoelde ik het menselijke gebeuren en handelen. Ik denk dat deze basis alleen gevonden kan worden al een residentiele instelling door de groepsleiding gezien wordt als een opvoedingsinstantie en niet alleen als een hulpverlenings- of opvanginstantie.
Waar kinderen wonen met gewone menselijke behoeften, die zich door kleine dingen, zoals een verankeringsmoment: een aai over de bol, een luisterend oor, gerespecteerd zullen voelen.
Hierbij kom ik weer terug bij de ervaringen die je zelf als groepsleidster van huis uit mee hebt gekregen. Kijk naar je eigen opvoeding en handel vanuit je eigen ervaringen.
Pas als je vanuit een opvoedingsoogpunt gaat kijken naar de groep en het kind zelf, kun je gaan werken aan zorg en regelgeving. Zolang je het blijft zien als hulpverlening of opvang, kom je niet toe aan de basisbehoefte van het kind; veiligheid en zekerheid. Zoals Maslow en de Lange dit ook al beschreven. Een kind kan niet toekomen aan zelfontplooiing, als het zich niet veilig en zeker voelt.
Hoe wij aan die veiligheid en zekerheid kunnen werken, beschrijf ik op de volgende pagina.
In hoofdstuk vijf en zes heb ik de regels die er zijn in een groep in drie groepen gecategoriseerd; buitengrenzen, routineregels en verankeringsmomenten.
Deze regelgeving heb ik gekoppeld aan de drie manieren van zorgdragen voor kinderen; de materiele, immateriële en specifieke zorg
Dit is de eerste stap naar een betere regelgeving, structuur en evenwicht in een leefgroep. Er is een verschil tussen structuur en regelgeving/dagelijkse routines. Daar moeten de groepsleiders en teamleider naar gaan kijken. Wat is belangrijk, wat is urgent, waar kan en mag mee gesjoemeld worden. Want, zoals u in hoofdstuk 5 hebt kunnen lezen, de éne regel is de andere niet. Een buitengrens zoals: "Elkaar niet de hersens in slaan", zal door geen enkele groepsleider misbruikt of gebroken worden. Want iedereen weet dat veiligheid voorop staat en dat discussie uitgesloten is.
Kinderen communiceren door regels te overtreden. U hebt hierover kunnen lezen in kopje 6.1
In een stabiele opvoedingssituatie gebruiken kinderen de verankeringspunten om te communiceren. Ze laten weten door 'de elleboog op tafel' dat zij iets willen zeggen, aandacht willen, de zogenaamde specialistische zorg. Als wij, als groepsleiding, hier overheen kijken dan zal het kind het groter aan gaan pakken. Hier zien we dus weer hoe belangrijk de specialistische zorg is en de verankeringsmomenten zijn. En hoe het kind evenwicht zoekt tussen zijn behoeften en de wereld erom heen.
Kijk dus altijd verder dan het klieren en aandacht vragen van een kind. Waarom reageert een kind zoals hij doet? Kinderen vertonen zulk gedrag niet zomaar en vragen op die manier om een stuk begrip en aandacht. En wij kunnen hun begrip en aandacht geven. Gewoon door tussen de routines van de dag door te kijken naar het kind zelf. Het is niet zo dat je bewust specialistisch moet gaan zorgen. Dit is ook niet mogelijk, net zoals je de hele dag aan het opvoeden bent. Ook dit doe je niet bewust, je straalt altijd een houding uit, bewust en onbewust.
Regels overtreden betekent voor kinderen dat ze iets willen zeggen, aandacht willen, maar ook om de veiligheid te ervaren van de regels en de zorg van de groepsleiding voor het kind. Op het moment dat een groepsleider merkt dat het kind een regel overtreedt, zal het kind zich veilig en gewaardeerd voelen omdat de groepsleider oog voor hem of haar heeft en de regel in acht neemt. Ten tweede betekent regels breken ook groei. Groei van het kind, drang van het kind om zijn eigen weg te gaan.
Als wij als groepsleiding op zo'n manier naar het kind kunnen kijken, zijn we al een heel eind op weg.
Al vergt het een stuk inzicht en geduld, wat soms erg moeilijk op te brengen is als je alleen op een groep van tien kinderen staat. Daarom is het juist belangrijk om minder krampachtig met regels en zorg om te gaan en niet altijd maar routinematig bezig te willen zijn. Anders leren kijken naar routine, druk en regels voorkomt een hoop drukte en zorg. Daarom is een goed basisteam enorm belangrijk. Hier ga ik in het volgende kopje op in.
Vaak ben je in teamoverleggen bezig met problemen hanteerbaar maken. Maar ook het opvoedingsaspect is enorm belangrijk. De punten die door de scriptie heen beschreven zijn, waar èn kinderen èn groepsleiders tegenaan lopen, is hetgeen besproken moet worden. Veelal kom je terug bij de kleine dingen die bij het opvoeden horen. Als teamleider moet je, samen met het team, regels en zorg inzichtelijk maken. Welke regels zijn nu echt belangrijk voor de groep en het individu? Waar mag je wel en waar mag je niet vanaf wijken? Dit zal voor elke groepsleider anders zijn, want een ieder heeft andere normen en waarden meegekregen en zal over het één anders denken dan de ander. Maar daar moet wel over gepraat worden zodat de teamleden elkaars handelen leren begrijpen en weten waarom iemand op een bepaalde manier handelt. Door keer op keer bezig te gaan met de dingen die je signaleert in een groep en bij jezelf, deze open te leggen in een teamvergadering, kom je tot oplossingen. Op die manier ben je écht bezig met teambuilding en ontstaat er een wij-gevoel in plaats van een ik-gevoel. Vaak wordt door drukte of het niet aanwezig zijn van teamleden, de teamvergadering opgeschort. Maar dit zijn juist de momenten waar je over zaken, problemen etc. kunt praten.
In het voorbeeld in hoofdstuk 2 wordt gesproken over een kussen. Het is de regel dat er een kussen van de groep wordt gebruikt. Maar, ik zou me als groepsleider niet aan deze regel houden. Het kind heeft verdriet, is weggehaald uit haar veilige omgeving en klampt logischerwijs vast aan alles wat ze nog heeft. Het is de enige veiligheid die het kind nog heeft. En dan zou een regel van de instelling deze laatste veiligheid even weghalen?! Bij dit voorbeeld wordt er van een verankeringsmoment een buitengrens gemaakt. Het kind heeft enorme behoefte aan specialistische zorg, gewoon een stuk liefde, begrip en geborgenheid. Wij kunnen dat zelf nog niet zo voor haar betekenen want ze kent ons net een paar uur. Maar wij kunnen wel begrip en liefde tonen door aan haar behoefte aan veiligheid te beantwoorden en haar te laten slapen op haar kussen, haar stukje veiligheid!
Het laten staan van een straf naar een dienst die je collega gaat draaien, is niet consequent en collegiaal. Degene die een conflict heeft met een kind, en het kind straft, moet in dezelfde dienst deze straf uitvoeren. Je collega, die de dienst erna zal draaien, heeft geen conflict met het kind gehad, maar moet wel de straf uitvoeren? Je zet je collega op dat moment voor een blok en creëert in principe een onrustige dienst voor haar. Voor haar en het kind een slecht begin van de dienst.
Al deze dingen moeten besproken en inzichtelijk gemaakt worden. Het is de taak van de teamleider om hiernaar te vragen en er over te praten en de taak van de groepsleiders om dit in te brengen.
Zo word je je bewust van je eigen handelen en ben je bewuster met het kind en je collegae bezig.
Wat mij enorm is opgevallen in deze scriptie is het gebrek aan vertrouwen wat groepsleiders in kinderen en in elkaar hebben. Natuurlijk zijn kinderen geen lieverdjes en zit er achter elk kind een verhaal. Maar, zoals ik in mijn inleiding al beschreven heb: het zijn geen criminelen! In mijn ogen zouden we kinderen wat meer hun eigen weg moeten laten gaan. Zoals Jan-Uwe Rogge al beschreef:
"Grenzen stellen betekent kinderen te laten en los te laten, hun de moed geven hun eigen weg te laten gaan".
Kinderen voelen dat groepsleiders geen vertrouwen in hen hebben. Ik heb al vaak van kinderen gehoord, dat zij, zodra ze wat meer vrijheid krijgen, minder de neiging hebben om regels te breken.
Ook in de boeken van Jorien Meerdink kwam dit meerdere keren naar voren.
Waarom zouden wij kinderen van 10 en 11 jaar niet alleen voor op het pleintje laten spelen? Kinderen worden door schade en schande wijs, zoals wij dat zelf ook geworden zijn. Ik begrijp zeer zeker dat velen van ons geremd worden doordat wij de ouders niet zijn, en dat wij de verantwoording over deze kinderen hebben. Zeer zeker naar de ouders toe. Maar het is wel de realiteit dat de kinderen bij ons in de groep zitten en wij deze kinderen dag in dag uit aan het ‘opvoeden’ zijn. We moeten de opmerkingen die kinderen hebben over regels, het opmerken van ons wantrouwen naar hen, serieus nemen. Want wij zijn wel hun voorbeeld en kinderen hebben er recht op dat er naar hen geluisterd wordt.
Ook vertrouwen in je collega is zeer belangrijk. Als het onderscheidt in regels en zorg duidelijk is, en men hier ook naar kan handelen, is dit een basis voor een goed team. Daarom is het zeer belangrijk dat men begrip heeft voor elkaar en men elkaar steunt in het nemen van beslissingen, in het stellen van regels. Maar ook assertief genoeg is om dingen open te gooien. Alleen op die manier kun je als team aan de slag en ervaren kinderen een stuk veiligheid en duidelijkheid.
Geen enkel kind is hetzelfde. Het éne kind van elf kan meer volwassen zijn dan het andere kind van elf. We schrijven individuele hulpverleningsplannen omdat elk kind een andere hulpvraag heeft.
Zou het dan niet mogelijk zijn om ook bepaalde routineregels aan te passen aan de behoefte en leeftijd van het kind. Ik denk van wel, maar ook daar zal veel overleg met elkaar en met de kinderen voor nodig zijn. Het is moeilijk uit te leggen aan een kind dat niet naar buiten mag, waarom een ander kind wel naar buiten mag. Maar je kunt dat met het kind bespreken door ook het hulpverleningsplan erbij te pakken en dit door te spreken met het kind. Want het kind heeft er recht op om te weten wat er over hem of haar beslist wordt. En heeft, mijns inziens, ook zelf beslissingsrecht.
Het is een noodzaak om kinderen meer te betrekken bij de gang van zaken, om kinderen vaker als op zichzelf staand te bekijken en niet alleen als groep of als individu in een groep. Als kinderen voelen dat er naar hen geluisterd wordt en ook zij beslissingsbevoegdheid krijgen, zal dit een stuk rust creëren en zal dit zeer zeker bijdragen aan de eigenwaarde van het kind, aan de zelfstandigheid van het kind, en aan de emotionele en sociale ontwikkeling van het kind.
Bijvoorbeeld één keer per week een groepsvergadering houden waarin ieder kind zijn of haar zegje kan doen en met de kinderen bespreken dat er elke week een ander kind voorzitter is van de vergadering.
Dit zijn allemaal voor ons kleine en voor hen grote dingen waardoor kinderen zich gerespecteerd voelen en serieus genomen worden. Kinderen zijn belangrijk en het is onze taak dat deze kinderen zich ook belangrijk voelen.
In hoofdstuk 2 heeft u voorbeelden kunnen lezen over de aanpak van de groepsleiding naar de kinderen toe. Bijvoorbeeld het stukje over het fietsexamen van Ilse en Rebecca.
Voor de verdere ontwikkeling van Ilse en Rebecca was dit fietsexamen belangrijk. Toch kon de groepsleiding hen niet de aandacht en specialistische zorg geven, die zij verdienden.
Op zo'n moment moet de groepsleiding creatief zijn en kijken hoe Ilse en Rebekka toch hun fietsexamen kunnen oefenen. Bijvoorbeeld door met de hele groep bij elkaar te gaan zitten en met elkaar het belang te bespreken van dit examen en voorstellen om met elkaar, met Ilse en Rebekka aan kop, de fietsroute te gaan rijden. Op die manier heb je als groepsleiding en groep aandacht voor elkaar, ben je bezig met de specialistische zorg en met de cognitieve en sociale ontwikkeling.
Ditzelfde geldt voor het voorbeeld over lezen in bed. Om een rustmoment in te bouwen voor een kind voordat het gaat slapen zou je kunnen voorstellen om met elkaar een stukje te gaan lezen waarbij bijvoorbeeld elke avond een ander kind wat voorleest. En als er meer behoefte is aan praten in plaats van lezen, kun je ook dat voorstellen en bespreken.
Ook zo komt de specialistische zorg tot uitdrukking en ervaren kinderen een stuk begrip en leren ze tevens er voor elkaar te zijn en met elkaar mee te denken.
Aan het begin van deze scriptie ben ik begonnen met een vraagstelling en doelstelling.
Om het terugzoeken te voorkomen zal ik deze nog even herhalen.
Hoe kun je op zo’n manier structuur en veiligheid aanbrengen dat structuur en veiligheid geen beperkende factoren zijn en kinderen voldoende ruimte hebben om zich te ontwikkelen en te ontplooien?
Ik wil met mijn scriptie bereiken dat zowel ik als andere (toekomstige) groepsleiders zich bewuster worden van en nadenken over hun handelen en meer stilstaan bij de ontwikkeling en behoefte van het kind.
Als ik deze beide stellingen teruglees, moet ik concluderen dat ik geen kant en klaar antwoord heb op mijn vraagstelling. Ik denk dat dat op mijn vraagstelling ook niet mogelijk is. Je kunt niet zeggen van: "Breng op zo’n manier structuur en veiligheid aan, en kinderen hebben voldoende ruimte".
Het is een proces wat in gang moet worden gezet en wat keer op keer weer geëvalueerd moet worden. Met de teamleider, met de collegae en met de kinderen. Door iedereen in het proces te betrekken en consequent en bewust bezig te zijn met het handelen, kun je toewerken naar een blijvende verandering in de houding naar de kinderen en naar elkaar. En denk dan vooral aan het onderscheid maken in regels en zorg, en aan het vertrouwen in de kinderen en in elkaar. Mijns inziens zal de structuur en veiligheid in de groep dan beter aansluiten bij de behoeften van de kinderen in de groep en zullen ook de kinderen meer toekomen aan persoonlijke ontwikkeling. Mede omdat behoefte van het kind en de wereld erom heen in balans zijn, zal het kind duidelijkheid en veiligheid ervaren, wat hij als basis nodig heeft voor zijn verdere ontwikkeling en ontplooiing.
Ik heb mijn doelstelling bereikt op het moment dat jeugdhulpverleners mijn scriptie hebben doorgelezen en er inderdaad een stuk bewustwording plaatsvindt in hun handelen naar de kinderen toe.
Voor mijzelf heb ik de doelstelling zeer zeker bereikt want ik ben tijdens het schrijven van deze scriptie zeer bewust gaan nadenken over mijn handelen naar kinderen toe. Mocht ik ooit weer in een residentiële setting gaan werken dan hoop ik met mijn scriptie ook bij mijn nieuwe collegae deze bewustwording te bereiken.
Titel: Infogids Stichting De Ark
Schrijver: Directie Stichting De Ark
Bladzijden: 1 - 8
Uitgeverij: 1997, Stichting De Ark
Titel: Competentievergroting in de residentiele jeugdzorg
Schrijver: N.W. Slot en H.J.M. Spanjaard
Bladzijden: 15 - 20
Uitgeverij: 1999, Intro, Baarn
Titel: Weet u wat een hulpverlener moet doen?
Schrijver: Jorien Meerdink
Bladzijden: 6 – 23
Uitgeverij: 1999, SWP
Titel: Weet u hoe het in een groep is?
Schrijver: Jorien Meerdink
Bladzijden: 36 - 42
Uitgeverij: 1999, SWP
Titel: Artikel "Kinderen in tehuizen geven mening over
kwaliteit"
Schrijver: Josephine Vogel
Bladzijden: 12 en 13
Uitgeverij: augustus 1999, Perspectief
Titel: Kinderen hebben grenzen nodig
Schrijver: Jan-Uwe Rogge
Bladzijden: 29 - 33
Uitgeverij: 1997, Van Holkema en Warendorf/Unieboek BV
Titel: Hechtingsstoornissen (orthopedagogische
behandelingsstrategieën)
Schrijver: Dr. G. de Lange
Bladzijden: 5 – 7
Uitgeverij: 1991, Dekker & van de Vegt, Assen
Titel: Organisatie-verbanden
Schrijver: Erik Pijs
Bladzijden: 42 - 46
Uitgeverij: 1992, Angerenstein