Uit hoofdstuk III:§ 1. De globale opzet van dit onderzoek[Blz. 68] Er
is in dit onderzoek vraag naar ontwikkeling van kennis van het type 'weten te
handelen'. Deze kennis is al aanwezig bij werkers in de praktijk en bij
docenten in de opleiding. Dit type kennis is alleen te ontwikkelen in nauwe samenwerking met praktijkwerkers. Daarom is gekozen voor een type onderzoek waarin praktijkwerkers met elkaar en met onderzoekers samenwerken aan de ontwikkeling van vakkennis, 'handelingsonderzoek' genaamd. Dit
type onderzoek stoelt op de overtuiging dat mensen in staat zijn om zelf juiste
handelwijzen te kiezen en deze ook kunnen verbeteren. In feite gebeurt dit ook
al in de praktijk van het werk. In een onderzoek gebeurt in wezen het zelfde,
alleen systematischer en vollediger en er wordt apart tijd uitgetrokken voor het
daarbij nodige denkwerk. Dit denkwerk en het overige werk gebeurt bij
handelingsonderzoek door alle deelnemers. Het is dus niet zo dat een
onderzoeker onderzoekt wat praktijkwerkers doen, nee, praktijkwerkers
onderzoeken zelf hun eigen handelwijzen en werken daartoe met elkaar en
met één of meer onderzoekers samen. Hoe
kun je nu je eigen handelwijzen onderzoeken en verbeteren?
Bij
het 'ten eerste': Hoe maak je je handelwijze helder?
Daartoe
is het begrip 'handelen' in dit onderzoek uiteengelegd in zeven
elementen (zie HII § 1). Met behulp daarvan kun je je eigen handelwijze
helder krijgen door jezelf de volgende zeven vragen te stellen:
Een
aantal van deze vragen kan iemand beantwoorden die jou ziet werken: die kan zien
wat je doet, en hoe, en hoe het afloopt. Maar de meeste vragen kan een
observator niet beantwoorden. Bij vraag (1) kan een ander wel de situatie
waarnemen, maar niet weten wat degene die handelde daarvan wel of niet waarnam,
waar diegene op lette, hoe die de situatie interpreteerde. Hetzelfde geldt voor
de afloop. De vragen naar de wil en het plan, de vraag naar de eigen bevinding
en de twee vragen naar het eigen denkwerk kan er maar één beantwoorden,
namelijk degene die handelde. Dus:
om de handelwijze helder te maken zul je het verhaal over je handelen
moeten vertellen. Dit verhaal dient beluisterd of gelezen te worden. Om
systematisch het handelen te kunnen onderzoeken, zijn opgeschreven verhalen
handiger dan alleen mondeling vertelde verhalen. De eerste vraag aan [Blz.
69] alle
onderzoeksdeelnemers is dan ook deze:schrijf verhalen op over je eigen handelen
in de praktijk van het werk. Vertel je verhaal zo compleet mogelijk, dus probeer
alle zeven vragen in je verhaal te beantwoorden. Bii
het 'ten tweede': Hoe kun ie denken en discussiëren over je handelwijze?
Dat
kan wederom met behulp van de zeven elementen, ofwel de vragen:
Met
behulp van deze vragen stel je je handelwijze dus ter discussie. Daartoe is er een
kring van mensen nodig waarin gedacht en gesproken kan worden. Aan het
gesprek in die kring zijn enkele eisen te stellen, wil dat gesprek goed van de
grond komen. Namelijk deze:
Deze
machtsvrije, kritische en dialectische dialoog die in een kringgesprek
plaatsvindt, is de kern van het handelingsonderzoek. Om nu niet alleen te discussiëren, maar ook te kunnen concluderen, zijn er geldigheidscriteria nodig. In ándere typen onderzoek is dat er meestal één, namelijk objectiviteit. In handelingsonderzoek zijn het er vier, namelijk:
Op
grond van deze criteria kan in het kringgesprek tot conclusies gekomen worden
over wat vooralsnog voor geldig wordt gehouden (dus: voor waar, juist,
waarachtig en begrijpelijk). Let
wel: vooralsnog. In een volgend kringgesprek kan er weer twijfel opkomen
en kan de gevonden geldigheid verder ontwikkeld worden. Geldigheid is niet iets
dat vaststaat, maar iets dat zich ontwikkelt, iets dynamisch en niet iets
statisch. Bij
het 'ten derde': Het uitvinden en uitproberen van andere en mogelijk betere handelwijzen.
Dit
kan alleen in de praktijk. Het kan goed zijn om daarbij ideeën van anderen eens
voorlopig aan te nemen. Het kan ook goed zijn om anderen toe te laten tot de
werkpraktijk om die handelwijzen eens uit te proberen -- anderen in wier
kundigheid je vertrouwen hebt. Over
die andere handelwijze wordt dan weer het verhaal verteld. Zie 'ten eerste'.
Over dat verhaal wordt weer gesproken. Zie 'ten tweede'. Deze
cirkelvormige werkwijze kan zich meerdere malen herhalen. In de loop van dit
proces ontstaan inzichten omtrent het (beter) weten te handelen. Over die
inzichten gaat het 'ten vierde'. Bij het 'ten vierde': Het formuleren van inzichten.Wil
de kennis die in de loop van het ervaringsproces wordt opgedaan, bruikbaar zijn,
dan dient die kennis onder woorden te worden gebracht in een zo juist mogelijke
formulering. De kennis wordt dan vervat in uitspraken. Meerdere van die
uitspraken dienen een logisch samenhangend geheel te vormen. Om daartoe te komen
zullen de uitspraken en hun onderlinge verband of hun onderlinge spanning ook
besproken en overdacht moten worden. Wil dat geheel van kennis bruikbaar zijn,
dan dient er in de formulering een zeker niveau van abstractie bereikt te
worden. De mogelijke handelwijzen en de ideeën daarover vormen dan samen een
methodiek, die hopelijk over te dragen valt -- bijvoorbeeld in de opleiding. Hiermee
is de opzet van dit onderzoek in essentie aangegeven. Deze
komt dus in de kern hierop neer dat aan de deelnemende groepsleiders en docenten
gevraagd is over hun handelwijze verhalen op te schrijven aan de hand van de
zeven vragen. Die verhalen zijn in een kringgesprek besproken, en wel in een
machtsvrije, kritische en dialectische dialoog. Dit leverde ideeën op over beter handelen, hetwelk geprobeerd werd, waarover weer verhaald werd, wat weer besproken werd - en zo diverse malen deze kringloop herhaald, tot er methodiek te formuleren was. Nog
even in tekening gebracht op blz 71. |