Vorige Start Omhoog Volgende

Uit de Inleiding:

§ 1. INTRODUCTIE IN HET ONDERWERP  

[Blz. 12]

a. Een groepsleidster vertel t haar verhaal

Mike (5˝~ jaar) wil 's middags niet naar school: hij zegt dat z'n vader hem vroeg komt halen. Van de groepsleidster (een andere dan die dit verhaal beschrijft) moet hij wel naar school. Volgens haar komt z'n vader ná schooltijd.

Mike gaat huilend weg. Waarschijnlijk heeft hij het er ook moeilijk mee dat Mirjam (4 jaar) wél thuis mag blijven (zij is net 4 jaar en gaat alleen 's morgens naar school).

Om 16.00 uur, als Mike door de andere groep uit school is gehaald (ik ben alleen dat tijdstip) zie ik hem weer huilen.

Ik vraag aan hem wat er is en zeg ook: "Ik zag je huilen voor je naar school ging en nu kom je uit school en nu huil je wéér!"

Mike: "Mustafa heeft me geplaagd, een duw gegeven". Ik: "Oh, heeft die je geduwd, heb je je pijn gedaan?"

Ik ga erbij zitten en trek Mike op schoot. Mike, die meestal niet zo'n schootkind is, blijft lekker zitten. Ik zeg: "Mike, ik zag je huilen toen je naar school ging en nu weer. Ik vraag me af: wat is er toch met jou?"

En even daarop: "Mike, wat heb je een mooie rode broek aan. Wat zie je er leuk uit!" (Hij had nieuwe kleren aan).

Ineens zie ik Mike zonnig kijken. Het huilgezicht is weg. Ik vraag: "Heeft je papa die mooie broek gekocht?". "Nee", zegt Mike, "oma." 

Dan komt Earney (3 jaar) zeggen dat hij moet plassen. Ik zeg: "Ga maar", maar van hem moet ik mee (wat ik tot nu toe ook steeds deed), want er zitten volgens hem vliegen en spoken in de w.c. Mike klampt zich aan me vast als ik een beweging maak om hem neer te zetten om met Earney naar de w.c. te gaan. Ik vraag: "Mag ik je niet neerzetten om met Earney mee te gaan?". "Nee!".

Daarop draag ik Mike in m'n armen mee naar de badkamer, waar de w.c. ook is, doe het licht aan voor Earney en ga op de rand van het bad zitten, Mike als een baby in m'n armen. Hij heeft z'n vingers in z'n mond.

Mike vraagt: "Bestaan er spoken?" (daar is hij ook vaak mee bezig). Ik zeg: "Spoken bestaan alleen in je hoofd, in je fantasie, in je gedachten." Hij concludeert: "Spoken is een sprookje." Als Earney klaar is op de w.c. gaan we weer naar de kamer. Ik draag Mike nog steeds en hij blijft nog een poosje op schoot zitten. Hij vraagt weer over spoken, of ze bestaan. Ik zeg: "Als je dénkt dat ze er zijn, is het net alsof ze er zijn, dan zitten die spoken in je hoofd, in je fantasie, maar eigenlijk zijn ze er niet."

Mike zegt: "Ik ben bang voor spoken en vliegen en spinnen." Ik zeg: "Ik ben bang voor honden, als ze naar me grommen." Dat zeg ik om te laten weten dat bang zijn niet zo gek is. Dat grote mensen ook wel bang kunnen zijn, dat bang zijn niet afgekeurd wordt. Deze dingen gingen door m'n hoofd toen ik met het bang-zijn geconfronteerd werd. Mike vroeg nog of er een hond naar me gegromd had. Dat was ook zo. Ik vertelde dat ik blij was dat die hond vast zat aan een riem.

Mike wilde het verhaal precies horen. Earney moest lachen toen ik een grommende hond nadeed en m'n tanden liet zien. Daarop ging hij grommen en hondje spelen. Mike ging mee doen, maar vertrok al gauw naar buiten. Ik stoeide nog even met hondje Barney. 

[Groepsleidster] Jannie.

[Blz. 13]

b. Een docente geeft les

Het volgende verslag is geschreven door een groepsleider die in het kader van dit project de les bijwoonde. We bevinden ons in het vierde jaar van een HBO-dagopleiding.

"De studenten zitten in een drukke en spannende tijd vanwege de examens. Voor de les zijn een aantal studenten nogal ontdaan over een briefje dat ze gehad hebben van een andere docent, met wie ze na deze les een afspraak hebben.

Annie (de docente die deze les geeft) wil, ondanks de examendrukte en spanning, gewoon met de lessen doorgaan en de studenten aan het werk zetten, zodat ze zich niet zo gemakkelijk aan die spanning kunnen overgeven.

Het thema van de les was: Rapporteren. Het doel was: de studenten eens dieper na te laten denken over de achterliggende gedachten van rapportage, zoals: 

het belang ervan, 

het gevaar van vooroordelen, 

de kwestie van subjectiviteit of objectiviteit. 

 

Het geheel dient een meningvormend karakter te dragen. Voor Annie was de technische kant van het rapporteren nu niet zo belangrijk om aan de studenten over te dragen, wel om de achterliggende gedachten naar voren te halen.

De bedoeling is om gebruik te maken van de stage-ervaringen van de studenten, bijvoorbeeld van de moeilijkheden die ze daar tegenkwamen. Ook wilde ze een koppeling maken met de vorige les die over observatie ging.

Voor de start van de les informeert Annie even hoe de zaak met dat briefje in elkaar zit, maar ze gaat daar verder niet op in. Studenten moeten het immers zelf met de betrokken docent oplossen.

Eerst laat Annie de studenten een stuk lezen van G. Hoefnagels over rapportage. Dan gaat de klas in kleine groepjes uiteen waarin een aantal vragen beantwoord moet worden, namelijk:

Welke moeilijkheden had je vorig jaar bij het schrijven van rapportage? 

Hoe ging jij om met rapporten en andere voor-informatie en waarom? 

Hoe vind je dat met rapporten omgegaan moet worden? 

Hoefnagels heeft het over lezen met distantie; wat vind je daarvan? 

Wat is jouw opvatting: moet je subjectief of objectief rapporteren? 

Leg je mening naast die van Hoefnagels. 

Daarna wordt in de grote groep verslag uitgebracht en wordt geprobeerd tot discussie te komen.

Annie bracht die discussie op gang door de antwoorden samen te vatten en verschillen van mening op tafel te leggen. Ze brengt in de discussie nu en dan een nieuw gezichtspunt naar voren, bijvoorbeeld door te zeggen: "Hoe zou jij het vinden als er over jou gerapporteerd zou worden?" Ze legde ook een koppeling met de theorie door te zeggen dat de antwoorden op de vragen min of meer terug te vinden zijn bij Hoefnagels.

Het waren goede vragen, waarmee de studenten uit de voeten konden. In de kleine groepjes kwam het tot een uitwisseling van ervaring en tot discussie. In de grote groep kwamen dan ook verschillende antwoorden naar boven, wat om een discussie vroeg. Studenten grepen dit ook aan en het werkte goed. De studenten halen inderdaad de theorie van Hoefnagels erbij.

Na de les sprak ik Annie weer. Ze is tevreden over de les; ze heeft de indruk dat de doelstelling is gerealiseerd. Wat ze beter vond gaan dan in de vorige les is de koppeling met de theorie.

Volgens Annie kwam dat omdat ze dacht dat studenten nu het stuk van Hoefnagels gelezen hadden. Ik dacht dat het meer kwam omdat ze door de vragen gedwongen waren om de koppeling te maken. Annie beaamde dat ook.

 [Blz. 14]

Ik vond het (als groepsleider) een zinnig onderwerp, dat ook aansloot bij de behoeften van de studenten; je komt hier in je werk immers mee in aanraking. Mij lijkt, dat als je het doel hebt om in de les een koppeling tussen ervaring en theorie te maken, dat je dan moet zorgen dat de studenten min of meer gedwongen worden om dat ook te doen. Volgens mij wordt de theorie dan thuis ook wel gelezen.

Als Annie en ik daarna door de gang lopen, komen we de studenten weer tegen; ze hadden net het gesprek gehad met die docent en waren nogal geëmotioneerd door dat gesprek.

Annie gaat naar hen toe en zegt dat ze, als ze daaraan behoefte hebben, wel even met haar kunnen praten. Na een kwartier komen de studenten inderdaad langs om met Annie te praten.

(Verslag: Jac)

c. De vraagstelling van dit onderzoek

De groepsleidster van Mike en Barney weet kennelijk hoe ze kan omgaan met angstige en verdrietige kinderen. Ze weet hoe ze methodisch kan handelen, ze kan haar handelwijze ook verantwoorden. Ze heeft vakkennis ("Deze dingen gingen door m'n hoofd toen ik met het bang-zijn werd geconfronteerd"  -- ze herkent verdriet en angst) en vakkunde: ze weet te handelen. Er is in het werkveld kennis en kunde aanwezig.

De docente weet welke kennis ze wil overdragen en ook hoe ze dat kan doen. Ze weet te handelen. Eris in het opleidingsveld kennis en kunde aanwezig. Voor het werkveld is het van belang dat de aanwezige kennis gebundeld wordt  en overdraagbaar wordt gemaakt. Er kan dan een overdracht plaatsvinden naar nieuwe werkers, hetgeen in de beroepsopleiding en in het werkveld zal moeten gebeuren.

E r is dus vraag naar een fonds van op ervaring gebaseerde en overdraagbare kennis. De vraag komt dan op: Hoe kan de door het werk en de opleiding benodigde kennis ontwikkeld worden?

Met 'kennis' is hier bedoeld: kennis en kunde, ofwel kennis van het type 'weten te handelen'.

Het onderwerp van dit verslag is dus niet alleen het werk van groepsleiders en van docenten, maar vooral ook het ontwikkelen van een fonds van kennis ten dienste aan het methodisch handelen van groepsleiders en aan de opleiding in dit vak.

Korter gezegd: het ontwikkelen van methodiek -- zoals de titel al kernachtig uitdrukt

Vorige Start Omhoog Volgende