a. Proces en product: moet het wiel steeds opnieuw uitgevonden worden?Bovenstaande
aanbevelingen konden vanuit de ervaring in dit project met De
belangrijkste kwestie is die van het uitvinden van het wiel, zoals het
in dit verslag steeds is genoemd. De vraag was: moet nu elk team steeds weer
opnieuw zijn eigen methode (wiel) uitvinden? Kan dat niet in één keer
gebeuren? De Begeleidingscommissie voor Opleidingen voor het Inrichtingswerk
formuleerde de vraag als: kan er een fonds van kennis worden gevormd waaruit
groepsleiders en docenten kunnen putten? Er
is al gesteld: ja, dat kan. Teams kunnen hun eigen methodiek uitvinden en een
fonds van kennis kan gevormd worden. Maar het probleem zit 'm in het putten
uit dat fonds, ofwel in de overdraagbaarheid van die kennis. In dit project
bleek de opgedane kennis moeilijk overdraagbaar te zijn naar collega's binnen
en buiten het eigen team. Deelnemers in beide regio's hebben dit ervaren. Voorlopig
moeten we dan in ieder geval constateren dat het concept 'ontwikkel kennis en
draag die over' niet zo simpel werkt. We moeten terug naar de vraagstelling,
en met name naar het type kennis waar vraag naar is: weten te handelen.
Als
je letterlijk kijkt naar de omschrijving van 'handelen', dan gebeurt handelen
door personen die kiezen wat ze doen. Hierop door-redenerend
lijkt de conclusie: 'dan is weten te handelen een type kennis die gebonden is
aan personen' gerechtvaardigd. Wat
overgedragen kan worden is een arsenaal (fonds) aan mogelijk zinvolle
interpretaties, doelen, werkwijzen enzovoorts. Wat niet overgedragen kan
worden is het kiezen uit dat arsenaal door de persoon in de
(werk)situatie. Dat zal die persoon, respectievelijk dat team, zelf moeten
doen en zelf moeten verantwoorden. Het
kennisprodukt van handelingsonderzoek is dan nooit "DE methodiek"
die je alleen maar hoeft over te dragen, maar altijd en niet meer dan een
arsenaal (fonds) van mogelijke methodisch bruikbare handelwijzen. Zo'n
arsenaal is misschien over te dragen, maar het putten uit dat arsenaal, het
kiezen van de mogelijk meest juiste handelwijze kan vermoedelijk niet worden
overgedragen; dat zal de persoon zelf moeten doen. En óm dat zelf te kunnen
doen, moet deze eerst een proces doorlopen, een vergelijkbaar proces
als plaatsvond bij het uitvinden van de in het arsenaal of fonds verzamelde
handelingsmogelijkheden. Korter
gezegd: we vermoeden dat je dit produkt niet kunt pakken zonder zelf
een proces te hebben doorlopen. Het proces is reeds uitvoerig beschreven, maar twee wezenlijke elementen daaruit moeten hier zeker genoemd worden:
Pas
ná twijfel en bewustzijn is 'weten te handelen' mogelijk, is het pas mogelijk
te putten uit een arsenaal van handelingsmogelijkheden. De uitvindkunde (het
proces) is dan voorwaarde om de uitvinding (het produkt)
te
kunnen gebruiken. Als dit zo is, heeft het consequenties voor het onderwijs in
dit vak. Dit zal dan eerder onderwijzen in de uitvindkunde moeten zijn dan
onderwijzen van uitvindingen die al gedaan zijn. Nogmaals:
dit zijn vooralsnog vermoedens. Ze hebben wel geleid tot de keuze om in het
eindverslag het proces zeer uitgebreid, en het inhoudelijke resultaat (het
produkt) slechts voorbeelds-gewijs te beschrijven. b.
De generaliseerbaarheid van de ontwikkelde kennis
Of
de in dit proces ontwikkelde kennis generaliseerbaar is, is niet in dit project
onderzocht. Er kan dus niets over geconcludeerd worden. Wel zijn er vermoedens
en overwegingen. De
inzichten die zijn opgedaan over het proces van methodiekontwikkeling
zijn vermoedelijk op meerdere plaatsen te gebruiken. Immers, of een verhaal nu
gaat over de praktijk van de groepsleider die met kleuters aan tafel zit, of
over een randgroepjongerenwerker die de soosavond leidt, de manier van
analyseren, bespreken en concluderen kan dezelfde zijn. De generaliseerbaarheid
van deze kennis is ook uitgedrukt in de titel van dit verslag: Methodiek
ontwikkelen voor praktijk en opleiding. Het
ontwikkelde produkt kan wel eens minder generaliseerbaar zijn; methodiek
voor het werken met peuters in Hubertus zal op punten verschillen van methodiek
voor het werken met de oudere meisjes van De Hohorst; opleiden van jonge
HBO-studenten op een dagopleiding zal op punten verschillen van het opleiden van
oudere studenten op een MBO deeltijdopleiding. De overeenkomst, en dus de
generaliseerbaarheid, ligt op een meer abstract niveau. Dat is ook nagestreefd
in dit onderzoek. Hoe abstracter het niveau, hoe hoger de vermoedelijke
generaliseerbaarheid. Werkinhoudelijk
is in dit project vooraf gekozen voor het residentiële werken met voornamelijk
jeugd. Zijn de resultaten generaliseerbaar naar andere typen werk? Ten dele
vermoedelijk wel, ten dele vermoedelijk niet. Om te besluiten wat wel en wat
niet elders bruikbaar is, zal een vergelijkbaar proces van methodiekontwikkeling
nodig zijn, waarin de hier ontwikkelde methodische ideeën in de discussie
kunnen worden ingebracht en gewogen. Er zal in die discussie geabstraheerd en
vertaald moeten worden. Zodoende zou generaliseerbaarheid naar de nevenliggende
vakgebieden mogelijk kunnen zijn:
Ook
binnen de residentiële jeugdzorg kan de generaliseerbaarheid problematisch
zijn. In dit onderzoek zijn geen werkers met diep zwakzinnigen betrokken, noch
werkers met kinderen met ernstige ziektes, noch werkers met extreem verharde
jongeren zoals ernstig verslaafden. Bij hen kan het vermogen tot dialogische
omgang en tot verantwoord handelen zo ernstig aangetast zijn, dat er mogelijk
andere werkprincipes, tijdelijk of langdurig, naar de voorgrond dienen te
treden. Principieel
problematisch ligt de generaliseerbaarheid voor mensen die de handelingsvisie
afwijzen. Zij zullen reeds in de vraagstelling de begrippen anders omschrijven.
Of zij geneigd zullen zijn een dergelijke of vergelijkbare manier van methodiek
ontwikkelen uit te proberen, is een open vraag. [Blz.
225] Voor
hen is het eerder logisch consistent om actie-onderzoek te doen in plaats van
handelingsonderzoek (zie het schema op blz. 49). Of de uitkomsten daarvan
vergelijkbaar zijn, en of die uitkomsten over en weer generaliseerbaar,
combineerbaar en integreerbaar zijn, dat zijn vooralsnog open vragen. In
dit onderzoek is in ieder geval zeer consequent de handelingsvisie aangehouden.
Of de resultaten daarvan, proces en produkt, bruikbaar zijn voor mensen met een
andere visie, kunnen alleen zij beoordelen. Naar de uitslag van die beoordeling
en naar de argumentatie daarvan zijn wij nieuwsgierig. We kunnen het antwoord
zelf niet geven. c.
De ingeslopen eenzijdigheid: persoon en systeem
Aan de deelnemende groepsleiders is gevraagd om verhalen te vertellen van hun werken in de praktijk, en wel die verhalen die zij voor het project van belang vonden. In de regio Amersfoort kwamen er in de tweede fase al 397 verhalen; in het gehele project zijn er ongeveer 750 verhalen ingediend. Waar gingen die nu over? Ze
gingen voor het overgrote deel over de directe contacten tussen werkers en
bewoners, en slechts voor een zeer klein deel over de contacten tussen de
werkers en de omliggende systemen: team, inrichting, gezinnen,
jeugdbeschermings-instanties,
school, werk, politiek (bezuinigingen!) en maatschappij. Door de keuze om zo te
selecteren dat die onderwerpen werden uitgediept waarover het meest en het meest
kleurrijk werd verhaald, is van meet af aan een eenzijdigheid in het project
geslopen: er is heel veel verteld, gesproken, gedacht en geconcludeerd over het
handelen in direct contact met de bewoners (het persoonsniveau) en heel weinig
over het handelen met de wijdere omgeving (het systeemniveau). Mogelijk
vormde die voor de betrokken groepsleiders geen groot probleem? Mogelijk viel
die kant van het werk buiten hun primaire aandacht? Mogelijk vonden ze die kant
minder belangrijk voor dit project? In ieder geval is de eenzijdigheid
ingeslopen en dient deze erkend te worden. Aan
de deelnemende docenten is eveneens gevraagd van hun werk te vertellen. Ook hier
kwamen vooral verhalen van het directe contact tussen docenten en studenten, en
nauwelijks verhalen over de systeemkant van hun werk. Ook hier sloop dezelfde
eenzijdigheid in het project. Logischerwijs
betreffen de resultaten en de conclusies dan ook die kant van het werk. De
inhoudelijke resultaten zijn dan ook te plaatsen binnen de personalistische
stroming (zie Imelman 1978a). Daarmee is wel gezegd dat het gedachtegoed van
deze stroming in ieder geval door deze deelnemers aan dit project van belang
gevonden wordt voor het werk en voor de opleiding. Daarmee is niet gezegd dat
dit het enige belangrijke is; er is meer, maar dat is in dit project niet onder
de loupe gehouden en niet uitgewerkt. Wat
wel gezegd is blijft gelden; wat niet is gezegd en alsnog gezegd zou moeten
worden, kan evenzeer gelden, al kunnen we er binnen dit project geen uitspraken
over doen (zie hierover bijvoorbeeld Baan 1978 en Beker en Maier 1981). d.
De invloed van de projectleiders
Een
laatste kwestie die herhaaldelijk aan de orde kwam is de invloed van de
projectleiders op het proces en het produkt van dit onderzoek. Is die er? Mag
die er zijn? Hoe daarmee om te gaan? zijn de vragen die dan opkomen. De
invloed is er ontegenzeggelijk, en dit dient ook erkend te worden. De invloed
begon al bij de keuze van de omschrijving van de begrippen in de vraagstelling,
die immers hebben geleid tot het werken met deze zeven vragen. De invloed was er
bij het kiezen van de termen en begrippen bij de analyse van de verhalen. De
invloed was er, zelfs veel eerder dan gepland, in de kringgesprekken. [Blz.
226] Mag
die invloed er zijn? Ons inziens luidt het antwoord: ja, mits die geëxpliciteerd
wordt en in de kring wordt ingebracht. Voor de inbreng van een projectleider
gelden dan precies dezelfde regels als voor ieder die iets inbrengt: de
argumenten tellen, niet de positie. In de kritische dialectische discussie kan
die inbreng worden gewogen, aanvaard, aangevuld, gecorrigeerd of afgekeurd. Het
argument om deze invloed toelaatbaar te achten is, dat die invloed er
onontkoombaar is. Dán kan die invloed beter geëxpliciteerd worden, gewogen
worden en, indien bruikbaar, benut worden. Een
onderzoeker zonder visie lijkt ondenkbaar, een onderzoeker zonder kennis van het
vak waarin hij onderzoek doet lijkt onnuttig. Zowel visie als vakkennis dienen
dan te worden ingebracht. Met
nadruk is hierbij steeds gesproken van visie, niet alleen van vakkennis. Immers:
de visie van de onderzoekers, het handelingsmodel genoemd, heeft van meet af aan
vergaande invloed gehad op dit onderzoek. Dán dient die visie ook duidelijk
aangegeven en voorgelegd te worden. Dat is in dit onderzoek gebeurd bij het
presenteren van het plan met keuzemogelijkheden, voorts is de visie expliciet op
papier gesteld en besproken in de begeleidingscommissie. In de kringgesprekken
is de visie iets minder expliciet, want meestal gekoppeld aan concretere
onderwerpen, aan de orde gesteld. De
onderzoeker of projectleider mag geacht worden op de hoogte te zijn van het feit
dát er meerdere visies bestaan, alsook van de argumentatie die die visies
funderen. De onderzoeker dient dan ook aan de kring mee te delen dat er meerdere
visies in de literatuur en het werkveld aan te treffen zijn; gevraagd mag worden
om de argumentatie weer te geven van die visies, ook van de visie(s) die de
onderzoeker zelf niet als de zijne gekozen heeft. Hij mag zijn visie niet als de
enig mogelijke presenteren: hij kan én de 'menukaart' van mogelijke visies én
zijn keuze daaruit aangeven en toelichten. Ons inziens dient iedere onderzoeker dit te doen. In het gedachtenexperiment waarin onderzoekers met een gedragsvisie dit onderzoek zouden hebben geleid, dient dus ook aan deze onderzoekers de eis te worden gesteld dat zij hun visie op de mens, op kennis en wetenschap, op onderzoek en op het werk expliciet onder woorden hadden gebracht en hadden ingebracht in de discussie. Naar de uitslag daarvan zijn wij benieuwd. |