17 Maart 1999 Eerste tehuis: kilEen vage herinnering aan dit tehuis dat ik bezocht als sollicitant. Ik schrok van wat ik zag: lange rijen bedden en wit als hoofdkleur. Kille sfeer, directrice iets minder kil. [? Het ziekenhuis en de wijkverpleging waar ik als jong kind was?] Tweede tehuis: warmEen vol tehuis met warme sfeer. De hartelijke directrice leidde mij rond. De sfeer was warm en rijk aan kleuren en vormen. Er was echter vrijwel geen privacy, noch voor kinderen, noch voor leiding. Alles ging gemeenschappelijk, ook b.v. de koffiepauzes voor de leiding. Er was voldoende speelruimte voor de kinderen. Wel liep [zoals standaard in mijn dromen] alles en iedereen door elkaar. Er waren niet duidelijk groepen met eigen leiding te onderscheiden. Kinderen zochten zelf hun speelgenootjes op. Hier wilde ik wel komen werken, zei ik. [? Het grote gezin van mijn kinderjaren?] Derde tehuis: chaotischDit was het [aloude] Burgerweeshuis [waar ik gewerkt heb]. Ik kwam, rechtstreeks van het vorige tehuis, hier aan op zaterdagmiddag. Er was niemand voor de dienst van zaterdagmiddag t/m zondagmiddag. Of de dienstdoende zou deze dienst er achteraan moeten plakken, of ik zou de dienst overnemen. Dit laatste verkoos ik [ook dit is standaard in mijn dromen]. Groep en leiding waren wel veranderd sinds mijn laatste dienst hier, vrij plotseling dus eigenlijk. [? Puberteit?] Ik keek aandachtig naar de huidige groepsleiders. Een daarvan oogde oud en wat uitgeblust [?Mans, mijn aloude collega], een daarvan oogde sympathiek, knap, stoer, mannelijk, had zo te zien goed contact met de groep en bleek ook nog te kunnen schaken [ego-ideaal of persona à la clubhuisleiders?]. De derde was gewoon Corry Vos, mijn oud-collega. Deze liet mij zien wat er aan maaltijd was voorbereid: een grote pan met wortels met aardappelbrokken; links een weinig vlees er doorheen, rechts stukjes kaas erdoor. Dit leek mij niet voldoende. Ik bedacht dat er nog wel shoarmavlees doorheen kon en dat er vis met brood bij geserveerd kon worden. Terwijl de collega's er nog waren, begon ik [ook standaard in mijn dromen] eerst een schoonmaakronde te houden: vegen en de tafels afdoen, waardoor ik meteen alle pupillen kon begroeten. Dit waren er van uiteenlopende leeftijden, meest jongens, enkele meisjes. Dan ga ik de boodschappen doen: shoarmavlees en vis halen. De collega's willen nog wel even blijven om een oogje in het zeil te houden. Ik maak hier meteen een wandeling van, om zelf ook even een pauze te hebben, na te denken, een frisse neus te halen. Die wandeling verloopt in standaardbeelden uit mijn dromen: ik loop niet, maar ik zweef of 'zwem' door de lucht, nu echter laag bij de grond blijvend en met veel moeite, alsof er een harde tegenwind staat. [? De geest die zich even losmaakt van het lichaam?] Ik voel mij wel even bevrijd, adem frisse lucht in en voel de vrijheid om even in mijzelf te praten zonder inbreng of last van anderen, om even mijn eigen gedachten te hebben. Toch voel ik mij ook wat benauwd worden, want [standaard ook] ik verdwaal in de wirwar van straatjes van de, nu, Deventer binnenstad. Ik zweef laag langs de grond langs stratenmakers. Deze stoppen even met werken en kijken verbaasd. Het wordt later en de winkels zijn al dicht. Geen slager is nog open, dus aan shoarmavlees kan ik niet komen. Wel kan ik bij het scheiden der markt, nog vis kopen. Dit doe ik, diverse soorten zelfs, zonder enige moeite. [Vgl eens met De Visvrouw in Delft.Toen was ik doodsbang van de levende moten vis.] Met vis en al beland ik weer terug in de groep. Ik maak het eten klaar, dek de tafel en nodig iedereen uit te eten. Een van de collega's is er nog en eet en hapje mee. Iedereen is tevreden over het menu en eet volop van de grote kookpot en kiest naar wens soorten vis (gebakken, gekookt) en brood. Na het eten kies ik een andere prioriteit, namelijk de pupillen zelf waarmee ik immers de 24-uurs dienst moet doorbrengen. Ik begin [nu!] niet met de vitale jongens van de groep [dat zou standaard zijn], maar met het meest geheimzinnige lid van de groep. Dit is een meisje of jonge vrouw, mager en in het groen gekleed. Zij heeft al die tijd tegen een pilaar (of zoiets) gestaan, onbewegelijk starend, zonder iets te zeggen of iets te eten. Haar leeftijd is onmogelijk te schatten. Ik vraag haar: "Hoor je ook bij de groep? Of ben je op bezoek? Als je op bezoek bent, welkom dan. Voor wie kom je speciaal? Hoe heet je? Hoe oud ben je?" Het meisje schrikt op uit haar afwezigheid, schrikt van het feit dat ik haar aanspreek en vlucht weg, naar buiten. Ik zeg: "Hier gaat iets niet goed, waar gaat zij heen?" Ik volg het meisje. Van de groep volgen ook drie pupillen: een jonger meisje, een jongere jongen (vitale prepubers beide) en een oudere jongen. Deze laatste oogt niet sympathiek; hij is dik en doet clownesk, plagerig en lijkt contactueel onbereikbaar. Toch vind ik het wel goed dat deze drie meegaan; ze zijn kennelijk ook bezorgd over dat meisje. Er volgt dan een zoektocht door een binnenstad met tal van huizen en straatjes. Ik kan het meisje ternauwernood volgen. Zij klimt naar hoge plekken of gebouwen toe; ik klim achter haar aan. De andere pupillen blijven op straathoogte en gaan hun eigen wegen. Uit de verte vindt enige communicatie plaats. Ik vraag waar zij heen wil en (om te bepalen in hoeverre zij in staat is dit zelf te kiezen) andermaal hoe oud zijn is. "Veertien!" roept zij mij toe. Ik denk even na en vind dit toch te jong om zo maar in paniek door de stand te zwerven, dus ik vervolg mijn tocht. Dan komt het: het meisje staat op een hoog punt, ziet mij aankomen en stort zich in de diepte. In haar sprong verandert zij: van meisje tot jonge vrouw. Ik hoor een plof en verder niets meer. Ik kijk voorzichtig over de rand omlaag, maar het is te diep, te ver en te donker daar beneden om iets te kunnen zien. Dan zoek ik mijn weg terug naar beneden. Ik kom de drie pupillen weer tegen. Het valt me op dat de twee prepubers vrolijk, vitaal en onbezorgd rondlopen. Ze blijven even onbezorgd als ik vertel wat er gebeurd is. De oudere jongen snapt de ernst ervan en gaat ook zoeken naar het omlaag gesprongen meisje. We vinden het niet. Ik ga alvast terug met de twee jongsten, terwijl de jongen nog doorzoekt. Terug in de groep vertel ik de groep wat er gebeurd is. Terwijl ik nog vertel, komt een wonderlijk wezen binnen tot vlak naast mij. Een pop-achtig figuur of een soort levend standbeeld, geheel wit en steenachtig van uiterlijk. Even ontpopt dit figuur zich: het is de oudere dikke jongen die met een grijns zegt: "Ik ben het!" en zich vervolgens weer verandert is pop of levend standbeeld. Hij zegt: "Ik kom je halen!" Hij zweeft met zijn stenen hand boven mijn hoofd en pakt dan mijn hand beet. Ik schrik mij dood van die witte koude hand in mijn levende hand en voel dat ik dood ga. Nee, net niet: geheel bezweet en nog in de ban van de droom word ik wakker… ?????Als het eerste tehuis de allerjongste kindertijd is en het tweede de tijd als kind in het grote gezin, dan is het derde tehuis de puberteit. We zien immers een meisje in vrouw veranderen - de grote sprong wagen (naar de volgende levensfase). We zien vitale prepubers, adolescenten, een 'ideale man' en een oudere, wat uitgebluste man. Ik begin maar weer eens in de vrouwelijke rol: schoonmaken en het eten verzorgen. We zien het geheimzinnige meisje: een 'grijze muis' die vanaf een schuilplek alles bekijkt, maar niet participeert of communiceert - zoals ik in het grote gezin uiteindelijk deed. "Ik neem je mee" zegt de dikke oudere jongen in een rol: naar het mannelijke? Daar heb ik dodelijke schrik voor! Bij de latere bespreking werd de sprong van het meisje dat al springend vrouw werd van belang geacht: de sprongen naar de puberteit, naar de adolescentie en die naar de volwassenheid. |