Hanteren van botsingen enconflictsituaties.Hoofdstuk 3 van de cursus Methoden van opvoeden en begeleidenvan het 2e jaar orthopedagogie aan de Plantijn Hogeschool van de Provincie Antwerpen, schooljaar 2001 - 2002. Door Mieke Defieuw en Carl Adams 3.1. InleidingConflicten zijn ons inziens onvermijdelijk en zijn gebeurtenissen die het contact kunnen verbeteren wanneer ze goed worden gehanteerd. Wij willen dan ook stilstaan bij deze conflicten en vooral bij de manier waarop we hiermee kunnen omgaan. Als basiswerk gebruiken we het onderzoek van Frans Gieles (1992) dat beschreven staat in zijn boek ‘conflict en contact’ (uitgegeven in eigen beheer). Zijn onderzoek was gericht naar handelingsmogelijkheden voor groepsleiders bij botsingen en conflicten in de dagelijkse leefsituatie. Hij onderscheidt drie handelwijzen in het omgaan met conflictsituaties. Hij maakt zijn voorkeur voor ‘persoon ontmoeten’ duidelijk. Wij zetten de drie handelwijzen naast elkaar en willen ertoe komen dat de student bewust zijn handelen kan bepalen. Met dit hoofdstuk willen we een aanzet geven om bewuster met conflicten om te gaan. Een degelijke observatie en verslaggeving van het conflict vormt het uitgangspunt. Vanuit dit (dagboek)verslag worden alle gegevens gehaald die van belang kunnen zijn in de analyse van de handelwijze van de begeleider. Frans Gieles heeft voor zijn proefschrift 6000 dagboekverslagen geanalyseerd en er een drieluik van centrale handelwijzen uit gedistilleerd. Wij willen de individuele student aanmoedigen voor zichzelf dit werk te maken. Aan de hand van eigen dagboekverslagen kan de eigen handelwijze bepaald en zo nodig bijgestuurd worden. Op deze manier hopen we tot een bewuster en adequater handelen te komen. 3.2. Een conflict of een botsing?Frans Gieles ziet een conflict als een communicatieprobleem, waarbij de kennelijk belangrijke boodschappen (verlangens, meningen, wensen of normen) van mensen botsen en waarbij er strijd geleverd wordt om het gelijk.
We hebben dus twee elementen: de botsing, en de strijd die daarop volgt. Er is een verloop in de tijd waarbij mensen op elkaar reageren. Alles begint bij de botsing. Wat erop volgt – de strijd - wordt meestal als onaangenaam ervaren. We zouden kunnen veronderstellen dat niet elke botsing een strijd tot gevolg heeft. Dit kan onder andere te maken hebben met een goede aanpak van de botsing waarbij er geen strijd nodig is. Anderzijds kunnen botsingen ook genegeerd worden. Wij zullen dus evenzeer het moment van botsing bestuderen. We maken verder enkele beperkingen die van belang zijn om hier te vermelden. De conflicten en botsingen gebeuren tussen de opvoeder/begeleider en de cliënt. In de tekst zullen we voor de leesbaarheid over de begeleider spreken terwijl even goed begeleidster, opvoeder of opvoedster gebruikt zou kunnen worden. Gezien de enorme uitbreiding van de doelgroep in het werkveld van een afgestudeerde in de orthopedagogie gebruiken we de term cliënt die desgewenst kan vervangen worden door kind, bewoner, jongere, leerling,… afhankelijk van de setting waar men conflicten tegenkomt. Conflicten of botsingen die we in deze cursus behandelen, gebeuren tijdens de werksituatie met cliënten. De conflicten en botsingen tussen begeleiders onderling worden behandeld in het derde jaar in de lessen over teamwerk. 3.3. Opmaken van een (dagboek)verslagOns opzet – in navolging van Fr. Gieles – is de volgende: de begeleider vertelt zijn verhaal over zijn handelen in een conflictsituatie. Het verhaal bevat niet alleen de uiterlijk waarneembare handelingen, maar ook de essentiële innerlijke elementen: de interpretatie van het gebeuren, de doelstellingen m.b.t. de handeling, en de eigen beleving op het moment en achteraf. Op deze manier komen wij tot vijf elementen die in een dagboekverslag verwerkt worden voor het handelingsonderzoek.
Wij merken nog op dat het duidelijk moet zijn dat het gebeuren een cyclisch verloop kent. De elementen zullen niet noodzakelijkerwijze elkaar van 1 tem 5 opvolgen. Bij uitgebreidere conflicten kunnen elementen verschillende keren en in verschillende vormen voorkomen. 3.4. De drie handelwijzenBij de analyse van een dagboekverslag (zie punt 4) gebruiken we de structuur van F. Gieles: Interpretatie, Werkwijze, Doel, Afloop, Bevinding achteraf ( I, W, D, A, B). We zullen eerst de drie handelwijzen die Fr. Gieles onderscheidt, verduidelijken aan de hand van deze structuur. 3.4.1. Persoon ontmoetenEen goed gesprekMark (14j) had het kwaad. Hij deed tegendraads en ik zag dat er iets met hem was. Toen iedereen op zijn kamer was, ben ik naar hem toe gestapt en heb hem gezegd dat hij er mocht over praten als hij dat wou. Ik was een half uurtje op mijn kamer en hij was er. Hij had de tranen in zijn ogen en het kwam er allemaal uit. Hij voelde zich niet goed in zijn vel, zei hij en hij kon zich niet bedwingen in zijn klas. Ook was hij bang dat hij zijn ouders nog meer pijn ging doen. Hij heeft het ook moeilijk met de ziekenhuisopname van zijn moeder. Amel(17j) was hier ‘s avonds nog geweest en had me gevraagd of ik niet in zijn groep wou komen werken. Ik had er niet op geantwoord en Mark had dit verkeerd opgevat. Hij dacht wel dat ik geïnteresseerd was. Hij zat er echt van in de put. Hij zei me dat hij me zag als een moederfiguur, omdat hij geen goede relatie had met zijn moeder. Ik ben er toch wel van verschoten wat Mark allemaal zei. Ik had een ferme krop in mijn keel. Ik heb hem echt getroost want dat had hij wel nodig op dat moment.
Tot slot nog een voorbeeld Niet forcerenIn de voormiddag moest ik werken met kris. Ik haalde hem uit de motorische ruimte en ik liet hem naar zijn kalender gaan. Ik zei hem dat hij de doos moest nemen. Hij nam de doos en ik zei dat hij dat goed gedaan had en liet hem op zijn stoel zitten. Eenmaal op zijn stoel begon hij zijn i-geluidjes te maken. Ik probeerde hem te kalmeren door rustig tegen hem te praten. Als ik mijn stem verhef en hem zeg dat hij moet werken, schrikt hij misschien en wil hij helmaal niets meer doen. Ik zette zijn oefening voor hem en hij kroop helemaal weg. Hij trok zich terug achter zijn handen. Ik zag dat hij zich begon te pitsen en ik probeerde zijn handen tegen te houden. Kris maakte nog steeds zijn i –geluidjes. Ik wist niet goed wat ik moest doen. Ik deed het eerste het beste wat in me opkwam en dat was rustig tegen hem praten en hem de tijd geven om te kalmeren. Ik ging op mijn hurken naast hem zitten en wreef over zijn schouders en zijn haren en ondertussen praatte ik tegen hem. Opeens hoorde ik dat zijn i-geluidjes harder begonnen te klinken en toen wist ik dat ik de oefening moest wegdoen. Ik zei hem: " kijk, gedaan" en zette de oefening in de kast en deed ze een beetje dicht. Zijn i-geluidjes werden zachter en hij pitste zich al minder. Ik gaf hem de tijd om te kalmeren. Ik kan hem toch niet laten werken als hij zo is. Dat zou niet goed aflopen. Enkele minuten later probeerde ik toch met hem te werken. Ik wist niet zeker of hij zou meedoen of zou beginnen schreien. Ik nam een oefening en hielp hem in het begin. Na een tijdje deed hij alleen verder. Ik dwong hem niet, ik gaf hem de tijd om rustig te werken. Zo hebben we toch drie oefeningen gemaakt en toen stopte ik en gaf hem een beloning. Ik wou hem niet forceren. Ik weet niet of ik juist gehandeld heb, maar ik vond dit het beste om te doen. Door hem te dwingen had ik niets bereikt, enkel een situatie die uit de hand gelopen zou zijn. Hij zou nog meer gefrustreerd geraken en dat wou ik voorkomen. Met zo rustig te praten tegen hem heb ik veel bereikt. Hij heeft drie oefeningen gemaakt, ook al moest ik soms helpen. Ik denk dat Kris ook terug moest wennen aan het werken. Hij is een week thuis geweest wegens ziekte en ik denk dat hij even te tijd nodig had om te wennen. 3.4.2. Conflict ontwijkengeen conflict waardAan tafel waren er maar heel weinig meisjes en daarom eten Marie (leidster) en Ciska (10j) uit de andere groep mee. Al vanaf het begin was Ciska heel druk, die nog gestimuleerd werd door Dorien en Zina die daarin meegingen. Het was niet echt vervelend maar een gesprek of rustig eten zit er dan niet in. Ciska af en toe proberen af te remmen. Zonder succes. Ik had het gevoel te moeten kiezen tussen of een conflict of zo laten. Ik vond de situatie geen conflict waard. Dus bleef het rommeling tot het einde. Achteraf was ik wel tevreden over de keuze, maar het was toch een ontevreden, ongezellige tafelsituatie. Ik heb het gevoel dat het met Ciska erbij bijna niet anders kan.
Tot slot nog een voorbeeld SorryIk had de opdracht gekregen om met Renild (32 jaar) individueel te gaan hometrainen. Ik ging naar haar studio, klopte aan en zei wie ik was; Ze antwoordde dat ik binnen mocht komen. Ik zag dat ze in haar bed lag en ik had een sterk vermoeden dat ze aan het slapen was geweest. Toen zei ik: "kom R. we moeten gaan hometrainen". R. reageerde nogal heftig op mijn woorden en zei: "moeten, moeten, ik moet hier juist niets". Ik was ervan geschrokken en dacht: "heb ik zo’n grote fout gemaakt, vond deze persoon met zo onbeleefd en kwam ik zo dwingend over ?". Ik voelde me ongemakkelijk. Ook voelde ik me aangevallen. Ik vroeg me ook af waarom ze met mijn niet naar beneden wou. Was het omdat ze me nog niet kende en me niet vertrouwde? Ik wist eventjes niet wat zeggen en tenslotte zei ik:"je hebt gelijk, van mij moet je niet hometrainen als je dat niet wil. Ik verontschuldigde mij voor het feit dat ik het woord ‘moeten’ had gebruikt en droop af. Ik heb me direct teruggetrokken uit de situatie omwille van het feit dat ik verkeerd begrepen werd en ik wist niet goed hoe ik het haar moest zeggen. 3.4.3. Gedrag beheersenNiet te stoppenHet was een verschrikkelijke avond. Toen Noeri(12j) om 20u40 op haar kamer kwam begon ze te lachen met Saartje (10j). Ik zette de deur terug open en stopte Noeri onder de wol. Noeri bleef zeuren over jeuk op haar hoofd en de openstaande deur. Saartje speelde dit spelletje mee. Ik kreeg het niet gestopt. Om 21u30 heb ik ze allebei op straf gezet op de kamer. Noeri protesteerde hevig en ging op de grond zitten. Toen ik haar recht zette, bonkte ze met haar hoofd tegen de muur. Ze stampte zich achteruit en brulde enkele kinderen wakker. Ik liet haar even alleen op de kamer, maar dat had geen resultaat. Ik nam haar mee naar de woonkamer, met de dreiging dat ze in een andere groep kon gaan slapen. Op de trapzaal verzette ze zich hevig, maar in de woonkamer sloeg ze volledig om. Ze sliep snel in.
Tot slot nog een voorbeeld Ik was gewoon geweldigIk stond er tijdens het vieruurtje alleen voor. Toen Lemmy en Jan binnenkwamen waren ze erg luidruchtig. Normaal staan de tafels langs één kant tegen de muur. Vandaag niet omdat we bezoek hadden gehad. Lemmy wrong zich tussen de muur en de tafel en gaf hierbij expres een flinke duw tegen de tafel. Dit gaf een enorm kabaal. Ik was de radio aan het afzetten en zei dat hij wat rustiger moest zijn. Ik ging bij hen aan de tafel zitten en Jan was met de bekers aan het spelen. Ik zag dat hij mij in het oog hield. Ik concludeerde hieruit dat hij mij aan het uittesten was. Lemmy begon ook lastig te doen. Ik besloot hen negatief te bekrachtigen. Ik wilde niet dat ze zagen dat ik lastig werd. Ik bleef rustig. Ik maakte wel opmerkingen over hun gedrag. Toen de jongens verder bleven doen, zei ik tegen Jan: "ik weet dat het de bedoeling is om mij kwaad te krijgen maar het gaat je niet lukken, want ik heb je door." Even nadien vielen beide bekers op de grond. Lemmy stond onmiddellijk op om ze op te rapen. Jan zei: "hey, raap jij het mijne ook is op". Ik zag mijn kans schoon en zei: "nee, Lemmy gaat dat niet oprapen want JIJ gaat dat oprapen". De manier waarop ik dat zei vond ik gewoon geweldig. Ik schrok van mezelf. Ik zei het kordaat en het had zoiets van "voila, pakt dat maar eens aan". Dat klinkt misschien gemeen maar ik voelde me plotseling heel machtig. Dat gaf me zo’n gevoel. Ik weet niet waar het vandaan kwam, ik voelde het gewoon opborrelen. Jan schrok en stond meteen op zonder morren om zijn beker op te nemen. De boodschap was duidelijk. Hij wist dat ik zijn bedoeling doorhad en dat het hem niet lukte. Hij wist ook dat ik aan het langste eind trok. Nadien heeft hij zoiets niet meer geprobeerd. Integendeel, het lijkt wel of hij meer respect heeft gekregen voor mij. 3.5. De analyse van een dagboekverslagBij de analyse van een dagboekverslag willen we ons beperken tot het juist benoemen van de handelwijze(s) van de begeleider. De beoordeling van de aanpak doet hier niet te zake. Wij zijn ervan overtuigd dat zo’n analyse een goede basis vormt voor de reflecties en bespreking achteraf. Hoe gaan we te werk ? Nadat we eerst gans het dagboekverslag gelezen hebben zullen we de stappen overlopen om zo de handelwijze(n) te benoemen. 3.5.1. Structuur aanbrengenHet dagboekverslag wordt in de linkse helft van het blad geschreven. Op de rechtse helft schrijven we de analyse. In het verslag kunnen onderverdelingen worden aangebracht indien de begeleider handelwijzen combineert. 3.5.2. Interventies van de begeleider onderstrepen en benoemenEen goed gesprek
|
Mark (14j) had het kwaad. Hij deed tegendraads en ik zag dat er iets met hem was. Toen iedereen op zijn kamer was ben ik naar hem toe gestapt en hem gezegd dat hij er mocht over praten als hij dat wou. Ik was een half uurtje op mijn kamer en hij was er. Hij had de tranen in zijn ogen en het kwam er allemaal uit. Ik luisterde aandachtig. Hij voelde zich niet goed in zijn vel, zei hij en hij kon zich niet bedwingen in zijn klas. Ook was hij bang dat hij zijn ouders nog meer ging pijn doen. Hij heeft het ook moeilijk met de ziekenhuisopname van zijn moeder. Amel(17j) was hier ‘s avonds nog geweest en had me gevraagd of ik niet in zijn groep wou komen werken. Ik had er niet op geantwoord en Mark had dit verkeerd opgevat. Hij dacht wel dat ik geïnteresseerd was. Hij zat er echt van in de put. Hij zei me dat hij me zag als een moederfiguur, omdat hij geen goede relatie had met zijn moeder. Ik ben er toch wel van verschoten wat Mark allemaal zei. Ik had een ferme krop in mijn keel. Ik heb hem echt getroost want dat had hij wel nodig op dat moment. |
W : contact leggen Communicatie bevorderenIngaan op appél tot contact Ruimte laten voor gevoelens, wensen en kennelijk belangrijke boodschappen
W: Ingaan op hulpvragen
|
De begeleidster heeft gemerkt dat er iets niet ging bij Mark en zij wilde contact aangaan ook met de cliënt in problemen. Ze wou de hulpvragen opsporen en beantwoorden.
De begeleidster ziet het doen en laten van de cliënt als zinvol handelen. Het gedrag wordt gezien als drager van een kennelijk belangrijke boodschap ‘er is iets aan de hand’.
Er is hier sprake van een botsing waarbij de communicatie tussen de begeleidster en de cliënt moeilijk verloopt. Ze ziet de betekenis achter dit gedrag, waardoor misschien een conflict uitblijft.
Zo wordt de analyse van het dagboekverslag op de volgende pagina verder gezet
SIZE="3">
Mark (14j) had het kwaad. Hij deed tegendraads en ik zag dat er iets met hem was. Toen iedereen op zijn kamer was ben ik naar hem toe gestapt en hem gezegd dat hij er mocht over praten als hij dat wou. Ik was een half uurtje op mijn kamer en hij was er. Hij had de tranen in zijn ogen en het kwam er allemaal uit. Ik luisterde aandachtig. Hij voelde zich niet goed in zijn vel, zei hij en hij kon zich niet bedwingen in zijn klas. Ook was hij bang dat hij zijn ouders nog meer ging pijn doen. Hij heeft het ook moeilijk met de ziekenhuisopname van zijn moeder. Amel(17j) was hier ‘s avonds nog geweest en had me gevraagd of ik niet in zijn groep wou komen werken. Ik had er niet op geantwoord en Mark had dit verkeerd opgevat. Hij dacht wel dat ik geïnteresseerd was. Hij zat er echt van in de put. Hij zei me dat hij me zag als een moederfiguur, omdat hij geen goede relatie had met zijn moeder. Ik ben er toch wel van verschoten wat Mark allemaal zei. Ik had een ferme krop in mijn keel. Ik heb hem echt getroost want dat had hij wel nodig op dat moment. |
I: Doen en laten zien als
zinvol handelen D: Contact aangaan ook met
de cliënt in W : Contact leggen A: hulpvragen worden zichtbaar B: de begeleider voelt zich echt geraakt
W: Ingaan op hulpvragen
|
3.5.5. De afloop van het conflict benoemenIn de afloop van deze botsing zien we dat de begeleidster door zijn werkwijze zicht krijgt de kennelijk belangrijke boodschap van de cliënt. In die zin kunnen we stellen dat de begeleidster ‘zicht krijgt op de hulpvraag’. Hulp wordt mogelijk, want de begeleidster heeft hem echt getroost , wat de cliënt volgens de begeleidster nodig had. 3.5.6. De bevinding achteraf van de begeleidster benoemenDe begeleidster beschrijft hier haar gevoelens bij afloop van de botsing. Hieruit blijkt dat de begeleidster zich echt geraakt heeft gevoeld (de krop in mijn keel). 3.6. Enkele slotvragen
|