Start Schrijftafel Vak Leestafel Vak

Hanteren van botsingen en

conflictsituaties.

Hoofdstuk 3 van de cursus Methoden van opvoeden en begeleiden 

van het 2e jaar orthopedagogie aan de Plantijn Hogeschool van de Provincie Antwerpen, schooljaar 2001 - 2002. 

Door Mieke Defieuw en Carl Adams

3.1. Inleiding

Conflicten zijn ons inziens onvermijdelijk en zijn gebeurtenissen die het contact kunnen verbeteren wanneer ze goed worden gehanteerd. Wij willen dan ook stilstaan bij deze conflicten en vooral bij de manier waarop we hiermee kunnen omgaan. Als basiswerk gebruiken we het onderzoek van Frans Gieles (1992) dat beschreven staat in zijn boek ‘conflict en contact’ (uitgegeven in eigen beheer). Zijn onderzoek was gericht naar handelingsmogelijkheden voor groepsleiders bij botsingen en conflicten in de dagelijkse leefsituatie. Hij onderscheidt drie handelwijzen in het omgaan met conflictsituaties. Hij maakt zijn voorkeur voor ‘persoon ontmoeten’ duidelijk. Wij zetten de drie handelwijzen naast elkaar en willen ertoe komen dat de student bewust zijn handelen kan bepalen.

Met dit hoofdstuk willen we een aanzet geven om bewuster met conflicten om te gaan. Een degelijke observatie en verslaggeving van het conflict vormt het uitgangspunt. Vanuit dit (dagboek)verslag worden alle gegevens gehaald die van belang kunnen zijn in de analyse van de handelwijze van de begeleider. Frans Gieles heeft voor zijn proefschrift 6000 dagboekverslagen geanalyseerd en er een drieluik van centrale handelwijzen uit gedistilleerd. Wij willen de individuele student aanmoedigen voor zichzelf dit werk te maken. Aan de hand van eigen dagboekverslagen kan de eigen handelwijze bepaald en zo nodig bijgestuurd worden. Op deze manier hopen we tot een bewuster en adequater handelen te komen.

3.2. Een conflict of een botsing?

Frans Gieles ziet een conflict als een communicatieprobleem, waarbij de kennelijk belangrijke boodschappen (verlangens, meningen, wensen of normen) van mensen botsen en waarbij er strijd geleverd wordt om het gelijk.

Hans (14j) blijft buiten voetballen, terwijl de opvoedster al verschillende malen geroepen heeft dat het etenstijd is

Fransje (5j) wil zich niet wassen voor hij naar bed gaat, want hij heeft zich toch ‘s morgens reeds gewassen, zo zegt hij

We hebben dus twee elementen: de botsing, en de strijd die daarop volgt. Er is een verloop in de tijd waarbij mensen op elkaar reageren. Alles begint bij de botsing. Wat erop volgt – de strijd - wordt meestal als onaangenaam ervaren.

We zouden kunnen veronderstellen dat niet elke botsing een strijd tot gevolg heeft. Dit kan onder andere te maken hebben met een goede aanpak van de botsing waarbij er geen strijd nodig is. Anderzijds kunnen botsingen ook genegeerd worden. Wij zullen dus evenzeer het moment van botsing bestuderen.

We maken verder enkele beperkingen die van belang zijn om hier te vermelden. De conflicten en botsingen gebeuren tussen de opvoeder/begeleider en de cliënt. In de tekst zullen we voor de leesbaarheid over de begeleider spreken terwijl even goed begeleidster, opvoeder of opvoedster gebruikt zou kunnen worden. Gezien de enorme uitbreiding van de doelgroep in het werkveld van een afgestudeerde in de orthopedagogie gebruiken we de term cliënt die desgewenst kan vervangen worden door kind, bewoner, jongere, leerling,… afhankelijk van de setting waar men conflicten tegenkomt.

Conflicten of botsingen die we in deze cursus behandelen, gebeuren tijdens de werksituatie met cliënten. De conflicten en botsingen tussen begeleiders onderling worden behandeld in het derde jaar in de lessen over teamwerk.

3.3. Opmaken van een (dagboek)verslag

Ons opzet – in navolging van Fr. Gieles – is de volgende: de begeleider vertelt zijn verhaal over zijn handelen in een conflictsituatie. Het verhaal bevat niet alleen de uiterlijk waarneembare handelingen, maar ook de essentiële innerlijke elementen: de interpretatie van het gebeuren, de doelstellingen m.b.t. de handeling, en de eigen beleving op het moment en achteraf. Op deze manier komen wij tot vijf elementen die in een dagboekverslag verwerkt worden voor het handelingsonderzoek.

Interpretatie: de begeleider vertelt iets over de betekenis die hij verleent aan heel het gebeuren. Hoe kijkt hij naar het gedrag van de andere en welke betekenis heeft de situatie voor hem? ( Jan was enorm lastig, hij probeerde heel de boel te laten ontploffen of Marie had het moeilijk, ze wou me iets duidelijk maken)

Doel: de begeleider vertelt iets over zijn intenties. Wat wilde hij bereiken? Wat wilde hij veranderen? (ik wilde dat Jan zou ophouden of ik wou Marie beluisteren en haar laten praten, ik wou er ook voor zorgen dat ze rustig kon gaan slapen )

Werkwijze: De begeleider beschrijft hier zijn feitelijke handelingen. Hoe is hij tewerk gegaan? Wat heeft hij gezegd en op welke manier? (Ik zei tegen Jan dat hij moest ophouden en dat hij anders onmiddellijk kon gaan slapen of ik heb de tijd gezocht om bij haar op de kamer te blijven en heb haar gevraagd wat ze me eigenlijk wou vertellen)

Afloop : De begeleider beschrijft hier hoe het conflict afliep. ( Jan schrok en ik heb hem niet meer gehoord tijdens de maaltijd of Marie leek erg te genieten van de aandacht, ze is rustig gaan slapen) De begeleider kijkt hiervoor naar de reacties van de cliënt en naar de algemene condities van de situatie.

Bevinding achteraf : De begeleider vertelt iets over zijn mening en gevoel na de feiten. Dit kan een combinatie zijn van emotionele, morele en methodische uitspraken ( Ik geloof dat we Jan streng moeten aanpakken op zo’n moment of ik was moe maar wel tevreden na zo’n avond)

Wij merken nog op dat het duidelijk moet zijn dat het gebeuren een cyclisch verloop kent. De elementen zullen niet noodzakelijkerwijze elkaar van 1 tem 5 opvolgen. Bij uitgebreidere conflicten kunnen elementen verschillende keren en in verschillende vormen voorkomen.

3.4. De drie handelwijzen

Bij de analyse van een dagboekverslag (zie punt 4) gebruiken we de structuur van F. Gieles: Interpretatie, Werkwijze, Doel, Afloop, Bevinding achteraf ( I, W, D, A, B).

We zullen eerst de drie handelwijzen die Fr. Gieles onderscheidt, verduidelijken aan de hand van deze structuur.

3.4.1. Persoon ontmoeten

Een goed gesprek

Mark (14j) had het kwaad. Hij deed tegendraads en ik zag dat er iets met hem was. Toen iedereen op zijn kamer was, ben ik naar hem toe gestapt en heb hem gezegd dat hij er mocht over praten als hij dat wou.

Ik was een half uurtje op mijn kamer en hij was er. Hij had de tranen in zijn ogen en het kwam er allemaal uit. Hij voelde zich niet goed in zijn vel, zei hij en hij kon zich niet bedwingen in zijn klas. Ook was hij bang dat hij zijn ouders nog meer pijn ging doen. Hij heeft het ook moeilijk met de ziekenhuisopname van zijn moeder.

Amel(17j) was hier ‘s avonds nog geweest en had me gevraagd of ik niet in zijn groep wou komen werken. Ik had er niet op geantwoord en Mark had dit verkeerd opgevat.

Hij dacht wel dat ik geïnteresseerd was. Hij zat er echt van in de put. Hij zei me dat hij me zag als een moederfiguur, omdat hij geen goede relatie had met zijn moeder. Ik ben er toch wel van verschoten wat Mark allemaal zei. Ik had een ferme krop in mijn keel. Ik heb hem echt getroost want dat had hij wel nodig op dat moment.

Interpretatie:

De begeleider, die voornamelijk vanuit ‘persoon ontmoeten’ handelt, ziet het doen en laten van cliënten, die niet anders zijn dan hij, als zinvol handelen. Hij ziet zijn cliënten niet als gestoorden, die zich afwijkend gedragen, maar als personen die evenveel respect verdienen als hijzelf. Hij zoekt naar de betekenis en de motieven van het gedrag. Hij zal dus niet alleen het gedrag waarnemen, maar ook de boodschappen die de cliënt hiermee communiceert. Ook het lastige gedrag, wat de begeleider niet graag ziet, vindt hij belangrijk omdat hier vaak kennelijk belangrijke boodschappen achter schuilgaan. Doorgaans zijn het sterke gevoelsuitingen die verwijzen naar belangrijke behoeften, wensen, belangen, rechten of grenzen.

Hij neemt waar vanuit een persoonlijke betrokkenheid en als deelnemer in de leefsituatie. Hij kijkt naar zijn eigen grenzen, die van de situatie en de mensen erin. Hij is dus nabij en neemt geen afstand. Bij storend doen en laten zal de begeleider even de tijd nemen – soms enkele seconden – om te bekijken wat hier van belang is. Hij zal niet meteen reageren, maar nauwkeurig waarnemen en denken alvorens eventueel te handelen.

Doel:

De begeleider wil een persoonlijk contact nastreven in zijn werk. Hij wil de cliënt – ook in zijn problemen - ontmoeten. Hij gaat ervan uit dat botsingen en conflicten er zullen zijn en hij wil indien nodig het conflict aangaan. Hij wil conflicten oplossen zodanig dat het contact behouden blijft. Hij wil vernemen waar cliënten mee zitten.

Hij zal trachten het contact eerst te herstellen, indien er een breuk dreigt te ontstaan door het conflict. Hij zal de hulpvragen van de cliënt willen opsporen en deze beantwoorden.

De begeleider streeft niet naar een voor altijd vaststaande regelgeving, maar een persoonlijke momentgebonden duidelijkheid die in een voortdurend communicatieproces tot stand komt. Deze regels zullen elementaire zijn. Hij wil deze communicatie, die tot contact leidt, bevorderen. Hij wil zijn cliënt enerzijds mondiger maken. Anderzijds zal hij erop letten dat hij zijn eigen (kennelijk belangrijke) boodschappen zorgvuldig uitwisselt.

Hij wil zijn eigen grenzen en die van de situatie helder houden. Wat mogelijk is, wordt door deze grenzen aangegeven. Hij zal deze grenzen verdedigen en ervoor opkomen.

Werkwijze:

Grondhouding (zie ook hoofdstuk 1:1.3 (p.12 t/m 17)

De begeleider neemt de positie in van een persoon die de leefsituatie deelt. Hij is actief in het (groeps) gebeuren aanwezig. Hij zet zich niet aan de rand van de groep als een opzichter of observator maar zal in de groep werken. Hij zal veel dingen samen met de cliënten doen. Hij zal niet voor hen maar mét hen activiteiten doen. Hij is interactioneel gericht, wat wil zeggen dat hij de onderlinge relaties tussen cliënten, maar ook zijn relatie met de cliënten ernstig neemt. Hij staat naast hen en niet boven hen. Hij maakt de communicatie, die leidt tot contact, mogelijk. Hij maakt er tijd voor en is beschikbaar.

De basis van het werk is trouwens de ‘onvoorwaardelijke zorg’ die de begeleider garandeert ten aanzien van zijn cliënt.

Hij stelt wel eisen, maar ziet zichzelf niet als ‘een verlengstuk van de maatschappij en haar eisen’: hij helpt de cliënten, staande naast hen, deze eisen waar te maken wanneer ze zinvol zijn. Cliënten hebben maatschappelijk gezien een kwetsbare positie. De cliënten dienen daarom mondiger te zijn om zich te kunnen waarmaken. Mondigheid is belangrijker dan aanpassing.

Hij geeft de voorrang aan het contact; dan pas komen de eisen. De meest elementaire regels zijn erop gericht het contact mogelijk te maken. ‘Iedereen is gelijk voor de wet’ geldt in zoverre dat hij ervan uit gaat dat iedereen uniek is en dat ook mag zijn. De regelgeving is hierop gericht.

concrete handelen

De begeleider tracht contact te leggen door de communicatie te bevorderen.

Eerst en vooral stelt hij zich open voor wat een cliënt te zeggen heeft. Hij stemt zich af op de wijze van meedelen. Vaak is dit lichaamstaal, maar hij kan ook laten ‘spuien’. De begeleider is niet primair gericht op het gedrag, maar op het ontvangen van de ‘kennelijk belangrijke boodschappen’ van de cliënt.

Hetgeen hem gezegd wordt, probeert hij minstens als zinvol te erkennen en te begrijpen. Het aanvaarden van deze boodschappen is (nog) niet nodig om erover te kunnen communiceren. Contact leggen is dus ook mogelijk zonder dit aanvaarden. Contact leggen wil niet zeggen dat je het altijd eens bent, maar dat je goed communiceert, ook over de onderwerpen waar je het oneens over bent.

De begeleider luistert aandachtig. Hij luistert zonder er steeds met "ja, maar,…" tussen te komen. Hij is geïnteresseerd in belevingen, motieven en ideeën van de cliënt en zal hiervoor ruimte laten.

De begeleider neemt anderzijds ook zichzelf serieus . Soms moet hij dit expliciet zeggen: "hé, ik ben er ook nog". De begeleider probeert wat hij te zeggen heeft zo zorgvuldig mogelijk uit te zenden. Dit doet hij aan de hand van persoonlijke doorleefde ‘ik – boodschappen’. Hij zal zich ook afstemmen op de wijze van ontvangen, wat in de praktijk betekent dat hij ook niet-verbale taal zal gebruiken. Een gebaar zegt soms meer dan woorden.

De begeleider is er ook attent op dat zijn boodschap wordt ontvangen (erkennen en begrijpen) door de cliënt.

De begeleider zal ook zijn eigen gevoelens uiten, ook zijn kwaadheid. Hij doet dit tijdig en zorgvuldig; met een ‘ik – boodschap’. Hij laat zichzelf zien als persoon, met zijn verlangens, zijn twijfel, zijn grenzen: wat hij niet kan, niet weet en niet accepteert.

De begeleider is steeds bezig contact te leggen en te onderhouden. Dit contact met zijn cliënt is centraal in zijn werk. Hij zal erop toezien dat het contact, eenmaal aangegaan, wordt onderhouden, indien nodig hersteld en waar mogelijk wordt verbeterd. Daartoe kan het nodig zijn het conflict aan te gaan. Dit contact is nodig om een conflict op te lossen.

Dit conflict aangaan gebeurt door eerst te constateren en te zeggen dat jullie in conflict zijn. Dus niet aan de hand van een ‘jij – moet boodschap’. De begeleider doet er beter aan zijn eigen boodschap even in te houden.

De grenzen van de begeleider en van de cliënt worden uitgewisseld d.m.v. grensaangevende boodschappen. In de strijd zullen die wel eens verdedigd moeten worden. Gesteld voor zo’n grens zal de begeleider deze grenzen doen naleven, eventueel moet de confrontatie worden aangegaan.

Zowel de eigen grenzen als de grenzen van de situatie en die van de cliënt zal de begeleider opmerken en serieus nemen.

De begeleider zal ook eisen stellen. Hij zal dit doen in open vragen, waar meerdere antwoorden mogelijk zijn. Hij stelt geen eisen die de cliënt niet aankan. Hij helpt hen de eisen op hun manier waar te maken en biedt hen de tijd en ruimte voor eigen invulling. Eisen zijn iets om samen voor te gaan, niet naast elkaar.

Wanneer de eisen van de situatie blijven botsen met de wil van de cliënt, dan zal de begeleider de communicatie hierover open houden. Hij zal het contact niet verbreken. Indien de cliënt het contact verbreekt of de begeleider kan niet anders, dan herneemt hij nadien zijn poging.

Ook als de ‘strijdende’ communicatie niet helpt, dan zal de begeleider niet onmiddellijk zijn macht inzetten. Hij zal er eerder voor kiezen – indien mogelijk – om ingehouden te reageren. Hij zal dit doen door kort, maar duidelijk aan te geven dat hij nu het conflict niet kan oplossen, maar dat dit wel later kan hernomen worden. Zo maakt hij het mogelijk om na enige tijd – waarin o.a. de zorg voortgaat – de cliënt weer uit te nodigen zijn kennelijk belangrijke boodschap te communiceren.

Hij zal macht enkel gebruiken met mate en met de bedoeling om het contact te herstellen en zo het conflict op te lossen. Als hij macht gebruikt, moet hij zich nadien kunnen verantwoorden t.a.v. de cliënt.

Afloop:

De begeleider is bij afloop gericht op de wijze waarop het conflict is opgelost. Hoe zijn de boodschappen uitgewisseld? Er wordt niet alleen op gedrag gelet. De begeleider zal ook nagaan of er tenminste erkenning en begrip is voor de boodschappen.

Wanneer de begeleider handelwijze ‘persoon ontmoeten’ toepast, zal echte rust optreden. De hevigheid waarmee boodschappen worden uitgezonden, neemt af. De hulpvragen worden zichtbaar en hulp wordt mogelijk.

De groep wordt levendig omdat er een dynamiek ontstaat door al deze uitgezonden gevoelens, verlangens, ideeën en grenzen. De begeleider ervaart dit niet als chaos, maar als een mogelijkheid tot ontwikkeling van zowel het groepslid, zichzelf, alsook de groep als geheel.

Bevinding achteraf:

De ontmoeting van een cliënt in problemen geeft een tevreden gevoel. Dit proces vraagt een serieuze inspanning van de begeleider. De begeleider voelt zich echt geraakt. Hij heeft zijn eigen grenzen, zijn onmacht of kwaadheid ook gevoeld.

Hij heeft belangrijke ,maar niet altijd aangename boodschappen gehoord. Het kan soms hard zijn.

De begeleider heeft niet alleen gegeven, maar vaak ook ontvangen. Contact aangaan is ook een verrijking.

Soms is dit zeer verrassend en soms is dit teleurstellend.

Tot slot nog een voorbeeld

Niet forceren

In de voormiddag moest ik werken met kris. Ik haalde hem uit de motorische ruimte en ik liet hem naar zijn kalender gaan. Ik zei hem dat hij de doos moest nemen. Hij nam de doos en ik zei dat hij dat goed gedaan had en liet hem op zijn stoel zitten. Eenmaal op zijn stoel begon hij zijn i-geluidjes te maken. Ik probeerde hem te kalmeren door rustig tegen hem te praten. Als ik mijn stem verhef en hem zeg dat hij moet werken, schrikt hij misschien en wil hij helmaal niets meer doen. Ik zette zijn oefening voor hem en hij kroop helemaal weg. Hij trok zich terug achter zijn handen. Ik zag dat hij zich begon te pitsen en ik probeerde zijn handen tegen te houden. Kris maakte nog steeds zijn i –geluidjes. Ik wist niet goed wat ik moest doen. Ik deed het eerste het beste wat in me opkwam en dat was rustig tegen hem praten en hem de tijd geven om te kalmeren. Ik ging op mijn hurken naast hem zitten en wreef over zijn schouders en zijn haren en ondertussen praatte ik tegen hem. Opeens hoorde ik dat zijn i-geluidjes harder begonnen te klinken en toen wist ik dat ik de oefening moest wegdoen. Ik zei hem: " kijk, gedaan" en zette de oefening in de kast en deed ze een beetje dicht. Zijn i-geluidjes werden zachter en hij pitste zich al minder. Ik gaf hem de tijd om te kalmeren. Ik kan hem toch niet laten werken als hij zo is. Dat zou niet goed aflopen. Enkele minuten later probeerde ik toch met hem te werken. Ik wist niet zeker of hij zou meedoen of zou beginnen schreien. Ik nam een oefening en hielp hem in het begin. Na een tijdje deed hij alleen verder. Ik dwong hem niet, ik gaf hem de tijd om rustig te werken. Zo hebben we

toch drie oefeningen gemaakt en toen stopte ik en gaf hem een beloning. Ik wou hem niet forceren. Ik weet niet of ik juist gehandeld heb, maar ik vond dit het beste om te doen. Door hem te dwingen had ik niets bereikt, enkel een situatie die uit de hand gelopen zou zijn. Hij zou nog meer gefrustreerd geraken en dat wou ik voorkomen. Met zo rustig te praten tegen hem heb ik veel bereikt. Hij heeft drie oefeningen gemaakt, ook al moest ik soms helpen.

Ik denk dat Kris ook terug moest wennen aan het werken. Hij is een week thuis geweest wegens ziekte en ik denk dat hij even te tijd nodig had om te wennen.

3.4.2. Conflict ontwijken

geen conflict waard

Aan tafel waren er maar heel weinig meisjes en daarom eten Marie (leidster) en Ciska (10j) uit de andere groep mee. Al vanaf het begin was Ciska heel druk, die nog gestimuleerd werd door Dorien en Zina die daarin meegingen. Het was niet echt vervelend maar een gesprek of rustig eten zit er dan niet in. Ciska af en toe proberen af te remmen. Zonder succes. Ik had het gevoel te moeten kiezen tussen of een conflict of zo laten. Ik vond de situatie geen conflict waard. Dus bleef het rommeling tot het einde.

Achteraf was ik wel tevreden over de keuze, maar het was toch een ontevreden, ongezellige tafelsituatie. Ik heb het gevoel dat het met Ciska erbij bijna niet anders kan.

Interpretatie:

De begeleider, die voornamelijk vanuit ‘conflict ontwijken’ handelt, zal de situatie van botsing of conflict voornamelijk bekijken vanuit zichzelf en gericht op zichzelf. Hij zal daarom - eventueel door de begrenzing van de situatie – zijn eigen handelingsmogelijkheden onvoldoende achten om de situatie op te lossen. De begeleider voelt zichzelf onmachtig en kan ook angstig zijn voor wat eventueel nog kan komen, zowel vanuit de cliënt als vanuit zichzelf. Cliënten worden gezien als unieke mensen met problemen die allen hun eigen weg moeten gaan. De begeleider ziet niet dat hij iets kan doen.

Hij zal proberen de situatie van op een afstand te bekijken om zo zijn eigen gevoelens hieromtrent te kunnen controleren. Hij zal onder andere trachten ‘het allemaal niet zo erg te vinden’, zodat hij een reden heeft om niet in te grijpen.

Doel:

Aangezien de begeleider overspoeld wordt door gevoelens van onmacht of angst zal hij ervoor kiezen om het conflict te ontwijken. Hij wil zichzelf en de situatie niet verder ontregelen. Hij zal trachten het contact fijn te houden en zo om het conflict heen te gaan. De confrontatie met de persoon zal hij zeker niet aangaan.

Op deze manier hoopt hij dat het ‘gewone leven’ kan voortgaan.

Ook om praktische motieven kan hij het conflict ontwijken. Sommige situaties verdragen geen conflicten. Denk aan een verjaardagsfeestje, of bezoek van de buren, of wanneer de dienst van de begeleider erop zit en hij naar huis kan.

Werkwijze:

Grondhouding

De begeleider ziet elke mens als een uniek wezen en moeilijk te beïnvloeden. Hij vindt dat kinderen hun eigen weg moet zoeken. Zij hebben experimenteerruimte nodig om zo te leren hun eigen problemen op te lossen.

De begeleider heeft veel medelijden met cliënten in problemen, die het al niet gemakkelijk hebben in hun leven. Hij wil de cliënten de ruimte en de tijd geven. Ze hebben al teveel eisen gehad. Hij schat hun kansen op verbetering ook niet hoog in.

Er zijn een aantal regels en gewoonten in de groep die het mogelijk maken het leven op zijn beloop te laten. De groep reguleert zichzelf of kan een periode zonder regulatie ook aan. De begeleider houdt zich enigszins afzijdig maar blijft vriendelijk.

concreet handelen

De begeleider zal voelen dat er iets mis is, maar zal deze gevoelens inhouden. Hij zal even aanzien wat er gebeurt. Hij zal trachten even weg te gaan of in ieder geval afstand te nemen van wat er gebeurt. Hij zal bijvoorbeeld gaan afwassen, of gaan bellen in het kantoor.

Hij zal zien dat er iets mis is, maar hij zal er niets mee doen. Hij laat het gebeuren. Hij stelt geen grens of gebruikt geen macht. Hij zal misschien even ‘vragen of het alsjeblief anders kan’, maar zal dat zeker voorzichtig doen, om erger te voorkomen.

Indien het mogelijk is, zal hij alles uitstellen tot morgen, tot het team, tot de andere collega er is.

Afloop:

Bij deze handelwijze zal er vaak vrij snel rust optreden. Soms is er sprake van een tijdelijke breuk in de omgang waardoor het dreigende conflict uitgesteld werd.

Het conflict is niet opgelost, zodat we er kunnen vanuit gaan dat het op één of andere manier terugkomt.

Door het feit dat echte gevoelens niet worden uitgewisseld is er van echt diepgaand contact geen sprake. Alles blijft oppervlakkig. De huidige situatie is wel ‘gered’; het gewone leven kan doorgaan.

Bevinding achteraf:

De begeleider zal zich opgelucht voelen, dat hij dit ‘goed’ is doorgekomen. De angst voor herhaling en de twijfel over verdere aanpak is wel gebleven of zelfs verergerd. ‘Conflict ontwijken’ geeft geen basis voor beter contact.

Tot slot nog een voorbeeld

Sorry

Ik had de opdracht gekregen om met Renild (32 jaar) individueel te gaan hometrainen. Ik ging naar haar studio, klopte aan en zei wie ik was; Ze antwoordde dat ik binnen mocht komen. Ik zag dat ze in haar bed lag en ik had een sterk vermoeden dat ze aan het slapen was geweest. Toen zei ik: "kom R. we moeten gaan hometrainen". R. reageerde nogal heftig op mijn woorden en zei: "moeten, moeten, ik moet hier juist niets". Ik was ervan geschrokken en dacht: "heb ik zo’n grote fout gemaakt, vond deze persoon met zo onbeleefd en kwam ik zo dwingend over ?". Ik voelde me ongemakkelijk. Ook voelde ik me aangevallen. Ik vroeg me ook af waarom ze met mijn niet naar beneden wou. Was het omdat ze me nog niet kende en me niet vertrouwde?

Ik wist eventjes niet wat zeggen en tenslotte zei ik:"je hebt gelijk, van mij moet je niet hometrainen als je dat niet wil. Ik verontschuldigde mij voor het feit dat ik het woord ‘moeten’ had gebruikt en droop af. Ik heb me direct teruggetrokken uit de situatie omwille van het feit dat ik verkeerd begrepen werd en ik wist niet goed hoe ik het haar moest zeggen.

3.4.3. Gedrag beheersen

Niet te stoppen

Het was een verschrikkelijke avond. Toen Noeri(12j) om 20u40 op haar kamer kwam begon ze te lachen met Saartje (10j). Ik zette de deur terug open en stopte Noeri onder de wol.

Noeri bleef zeuren over jeuk op haar hoofd en de openstaande deur. Saartje speelde dit spelletje mee. Ik kreeg het niet gestopt. Om 21u30 heb ik ze allebei op straf gezet op de kamer.

Noeri protesteerde hevig en ging op de grond zitten. Toen ik haar recht zette, bonkte ze met haar hoofd tegen de muur. Ze stampte zich achteruit en brulde enkele kinderen wakker. Ik liet haar even alleen op de kamer, maar dat had geen resultaat. Ik nam haar mee naar de woonkamer, met de dreiging dat ze in een andere groep kon gaan slapen. Op de trapzaal verzette ze zich hevig, maar in de woonkamer sloeg ze volledig om. Ze sliep snel in.

Interpretatie:

De begeleider, die voornamelijk vanuit ‘gedrag beheersen handelt, ziet het gedrag van de cliënt als een gevolg van een stoornis of problematiek. In deze interpretatie is de begeleider anders dan de cliënt. Er is een functionele afstand. De cliënt gedraagt zich afwijkend van datgene wat de begeleider ‘normaal’ vindt.

Het ongewenst gedrag wordt ook gezien vanuit de regel. Als het gedrag van de regels afwijkt, is het onjuist.

Doel:

Aangezien het gedrag ongewenst is en ook storend voor de goede (normale) gang van zaken, wil de begeleider het gedrag beheersen. Dit wil zeggen: voorkomen, reguleren en stoppen. De begeleider wil de chaos voorkomen en zal hiertoe preventief maatregelen treffen. Hij wil de rust en orde behouden en eventueel herstellen.

De begeleider wil het conflict winnen. Hij heeft gelijk en zal het ongelijk van de cliënt willen aantonen. Hij zal er tegenaan gaan.

Werkwijze:

Grondhouding

De begeleider neemt de positie van leider in. Hij bepaalt wat er goed is en wat er dient te gebeuren. Zijn functie is belangrijk om de noodzakelijke orde te handhaven. De maatschappelijke regels worden geaccepteerd en moeten nageleefd worden om integratie mogelijk te maken.

Cliënten kunnen zich gestoord gedragen, maar dat heeft zijn oorzaken. Oorzaken zijn te zoeken in de opvoeding: kinderen moeten juist gedrag aangeleerd worden. Oorzaken liggen ook in de stoornis van de cliënt: ze zijn wantrouwend, contactgestoord. Ze hebben behoefte aan structuur en inzicht in hun problemen. De begeleider dient zich beroepsmatig op te stellen: met afstand en gezag.

Concreet handelen

De begeleider zal zijn macht en overwicht gebruiken om het gedrag te stoppen. De cliënt moet zijn gedrag aanpassen (jij – moet boodschappen) . Hij zal, indien nodig, de hulp inroepen van een collega om meer overwicht te hebben. Het machtgebruik kan overgaan in fysieke dwang en agressief optreden vanuit de begeleider.

De begeleider zal de cliënt wijzen op de regels die voor iedereen gelden en die nu overtreden worden. Hij zal eisen dat het ongewenst gedrag stopt en dat de regels worden nageleefd.

Indien er geen aangepast gedrag komt, zal de begeleider negatieve consequenties koppelen aan het ongewenste, negatieve gedrag van de cliënt. De zorg voor en de vrijheid van de cliënt worden voorwaardelijk gesteld: je mag.. als….. / Als….. dan……De begeleider zal gebieden, verbieden, waarschuwen, straffen, dreigen, negeren. De cliënt kan ook verwijderd worden: Aan/ van tafel sturen, in/ uit huiskamer sturen, naar/ uit eigen kamer/ bed sturen. De begeleider kan ook zelf weggaan in de betekenis van contactbreuk.

Anderzijds zal de begeleider het gewenste, positief gedrag van de cliënt belonen en versterken.

De begeleider wil zijn gelijk halen door zijn mening te geven, ‘de waarheid’ te zeggen, te argumenteren, te beleren. Wat de cliënt te zeggen heeft, is niet van belang. De boodschap van de cliënt wordt niet erkend.

De begeleider zal geen eigen gevoelens uiten, maar functioneel kwaad zijn om alles meer kracht bij te zetten.

Afloop:

Bij deze handelwijze is er sprake van aanpassing aan de regels. De cliënten kunnen schrikken en dat geeft tijdelijke rust. Zij zullen zich ‘gedragen’, waardoor het lijkt alsof het conflict is opgelost.

Het verzet van de cliënt kan ook toenemen. Het conflict escaleert. Er ontstaat een (machts)strijd.

De relatie wordt een strijdrelatie waarin contact, zorg- en hulpverlening moeilijk wordt.

De cliënten gaan ook macht gebruiken tegenover elkaar.

Bevinding achteraf:

Wanneer de cliënt aangepast gedrag vertoont, is de begeleider tevreden. Hij zal zich misschien wel afvragen wat er nog kan komen. Deze twijfel zal hij onder controle houden omdat de cliënt hiervan zou kunnen profiteren. In veel gevallen blijft de spanning nog een tijdje hangen.

Bij escalatie en/ of contactbreuk zal ook het gevoel van onmacht aanwezig zijn.

Tot slot nog een voorbeeld

Ik was gewoon geweldig

Ik stond er tijdens het vieruurtje alleen voor. Toen Lemmy en Jan binnenkwamen waren ze erg luidruchtig. Normaal staan de tafels langs één kant tegen de muur. Vandaag niet omdat we bezoek hadden gehad. Lemmy wrong zich tussen de muur en de tafel en gaf hierbij expres een flinke duw tegen de tafel. Dit gaf een enorm kabaal. Ik was de radio aan het afzetten en zei dat hij wat rustiger moest zijn.

Ik ging bij hen aan de tafel zitten en Jan was met de bekers aan het spelen. Ik zag dat hij mij in het oog hield. Ik concludeerde hieruit dat hij mij aan het uittesten was. Lemmy begon ook lastig te doen. Ik besloot hen negatief te bekrachtigen. Ik wilde niet dat ze zagen dat ik lastig werd. Ik bleef rustig. Ik maakte wel opmerkingen over hun gedrag. Toen de jongens verder bleven doen, zei ik tegen Jan: "ik weet dat het de bedoeling is om mij kwaad te krijgen maar het gaat je niet lukken, want ik heb je door."

Even nadien vielen beide bekers op de grond. Lemmy stond onmiddellijk op om ze op te rapen. Jan zei: "hey, raap jij het mijne ook is op". Ik zag mijn kans schoon en zei: "nee, Lemmy gaat dat niet oprapen want JIJ gaat dat oprapen".

De manier waarop ik dat zei vond ik gewoon geweldig. Ik schrok van mezelf. Ik zei het kordaat en het had zoiets van "voila, pakt dat maar eens aan". Dat klinkt misschien gemeen maar ik voelde me plotseling heel machtig. Dat gaf me zo’n gevoel. Ik weet niet waar het vandaan kwam, ik voelde het gewoon opborrelen.

Jan schrok en stond meteen op zonder morren om zijn beker op te nemen. De boodschap was duidelijk. Hij wist dat ik zijn bedoeling doorhad en dat het hem niet lukte. Hij wist ook dat ik aan het langste eind trok. Nadien heeft hij zoiets niet meer geprobeerd. Integendeel, het lijkt wel of hij meer respect heeft gekregen voor mij.

3.5. De analyse van een dagboekverslag

Bij de analyse van een dagboekverslag willen we ons beperken tot het juist benoemen van de handelwijze(s) van de begeleider. De beoordeling van de aanpak doet hier niet te zake. Wij zijn ervan overtuigd dat zo’n analyse een goede basis vormt voor de reflecties en bespreking achteraf.

Hoe gaan we te werk ?

Nadat we eerst gans het dagboekverslag gelezen hebben zullen we de stappen overlopen om zo de handelwijze(n) te benoemen.

3.5.1. Structuur aanbrengen

Het dagboekverslag wordt in de linkse helft van het blad geschreven. Op de rechtse helft schrijven we de analyse. In het verslag kunnen onderverdelingen worden aangebracht indien de begeleider handelwijzen combineert.

3.5.2. Interventies van de begeleider onderstrepen en benoemen

Een goed gesprek

 

Mark (14j) had het kwaad. Hij deed tegendraads en ik zag dat er iets met hem was. Toen iedereen op zijn kamer was ben ik naar hem toe gestapt en hem gezegd dat hij er mocht over praten als hij dat wou.

Ik was een half uurtje op mijn kamer en hij was er. Hij had de tranen in zijn ogen en het kwam er allemaal uit. Ik luisterde aandachtig. Hij voelde zich niet goed in zijn vel, zei hij en hij kon zich niet bedwingen in zijn klas. Ook was hij bang dat hij zijn ouders nog meer ging pijn doen. Hij heeft het ook moeilijk met de ziekenhuisopname van zijn moeder.

Amel(17j) was hier ‘s avonds nog geweest en had me gevraagd of ik niet in zijn groep wou komen werken. Ik had er niet op geantwoord en Mark had dit verkeerd opgevat.

Hij dacht wel dat ik geïnteresseerd was. Hij zat er echt van in de put. Hij zei me dat hij me zag als een moederfiguur, omdat hij geen goede relatie had met zijn moeder. Ik ben er toch wel van verschoten wat Mark allemaal zei. Ik had een ferme krop in mijn keel. Ik heb hem echt getroost want dat had hij wel nodig op dat moment.

 

W : contact leggen

Communicatie bevorderenIngaan op appél tot contact

Ruimte laten voor gevoelens, wensen

en kennelijk belangrijke boodschappen

 

 

 

 

W: Ingaan op hulpvragen

 

 

3.5.3. Het doel van de interventies bepalen

De begeleidster heeft gemerkt dat er iets niet ging bij Mark en zij wilde contact aangaan ook met de cliënt in problemen. Ze wou de hulpvragen opsporen en beantwoorden.

3.5.4. De interpretatie door de begeleider van het gedrag van de cliënt bepalen

De begeleidster ziet het doen en laten van de cliënt als zinvol handelen. Het gedrag wordt gezien als drager van een kennelijk belangrijke boodschap ‘er is iets aan de hand’.

Er is hier sprake van een botsing waarbij de communicatie tussen de begeleidster en de cliënt moeilijk verloopt. Ze ziet de betekenis achter dit gedrag, waardoor misschien een conflict uitblijft.

Zo wordt de analyse van het dagboekverslag op de volgende pagina verder gezet

Een goed gesprek

SIZE="3">

Mark (14j) had het kwaad. Hij deed tegendraads en ik zag dat er iets met hem was. Toen iedereen op zijn kamer was ben ik naar hem toe gestapt en hem gezegd dat hij er mocht over praten als hij dat wou.

Ik was een half uurtje op mijn kamer en hij was er. Hij had de tranen in zijn ogen en het kwam er allemaal uit. Ik luisterde aandachtig. Hij voelde zich niet goed in zijn vel, zei hij en hij kon zich niet bedwingen in zijn klas. Ook was hij bang dat hij zijn ouders nog meer ging pijn doen. Hij heeft het ook moeilijk met de ziekenhuisopname van zijn moeder.

Amel(17j) was hier ‘s avonds nog geweest en had me gevraagd of ik niet in zijn groep wou komen werken. Ik had er niet op geantwoord en Mark had dit verkeerd opgevat.

Hij dacht wel dat ik geïnteresseerd was. Hij zat er echt van in de put. Hij zei me dat hij me zag als een moederfiguur, omdat hij geen goede relatie had met zijn moeder. Ik ben er toch wel van verschoten wat Mark allemaal zei. Ik had een ferme krop in mijn keel. Ik heb hem echt getroost want dat had hij wel nodig op dat moment.

I: Doen en laten zien als zinvol handelen
Gedrag zien als drager van een KBB

D: Contact aangaan ook met de cliënt in
problemen
Hulpvragen opsporen en beantwoorden

W : Contact leggen
Communicatie bevorderen
Ingaan op appél tot contact
Ruimte laten voor gevoelens, wensen
en kennelijk belangrijk boodschappen

A: hulpvragen worden zichtbaar

B: de begeleider voelt zich echt geraakt

 

 

 

W: Ingaan op hulpvragen

 

 

3.5.5. De afloop van het conflict benoemen

In de afloop van deze botsing zien we dat de begeleidster door zijn werkwijze zicht krijgt de kennelijk belangrijke boodschap van de cliënt. In die zin kunnen we stellen dat de begeleidster ‘zicht krijgt op de hulpvraag’. Hulp wordt mogelijk, want de begeleidster heeft hem echt getroost , wat de cliënt volgens de begeleidster nodig had.

3.5.6. De bevinding achteraf van de begeleidster benoemen

De begeleidster beschrijft hier haar gevoelens bij afloop van de botsing. Hieruit blijkt dat de begeleidster zich echt geraakt heeft gevoeld (de krop in mijn keel).

3.6. Enkele slotvragen

Zal een goede begeleider steeds vanuit handelwijze ‘persoon ontmoeten’ handelen?

Is elk gedrag zinvol handelen?

Is dit drieluik van Gieles ook van toepassing voor andere cliëntgroepen, vb. personen met autisme?

 

Start Schrijftafel Vak Leestafel Vak