Vorige Start Omhoog Volgende

Hoofdstuk VIII - Par. 3

3. 'De Bosvogels' (de 10e groep) 

a. Procesverslag
Tabel VIII d. Straf en kwaadheid in 104 conflictverhalen van 'De Bosvogels' sept '82 t/m mei '83
Schema VIII 6. De verandering van werkwijzen bij conflicten in 'De Bosvogels' 

b. De antwoorden op de onderzoeksvragen

 

a. Procesverslag 

[Blz 173]

Omdat bij de start in mei 1983 al duidelijk was geworden dat het met overtuiging aanbieden van de voorlopige methodiek het beproevingsproces wel eens kon bemoeilijken, is de methodiek hier met extra reserve en zonder poging tot overtuigen aangeboden. In feite werd gevraagd het werkstuk pas in de grote vakantietijd te lezen en dan te bezien of men er iets aan had. In feite werd hiermee een periode van het zelf ontwikkelen van methodiek ingevoegd, voorafgaande aan het beproeven van de reeds neergeschreven methodiek. 

De studente schreef over het proces en de resultaten een omvangrijke scriptie:

CANDEL, G., 1985: 
"Ik werd toen zo kwaad...", een onderzoek naar methodische aanwijzingen voor het omgaan met kwaadheid, straffen en het scheppen van een goed leefklimaat door de groepsleiding; 
K. U. Nijmegen.

Omdat in de loop van het gehele onderzoek gebleken was dat het omgaan met de eigen kwaadheid voor alle groepsleiders een moeilijk punt was, was tevoren met het team afgesproken dit onderwerp als speerpunt te kiezen. Het team werd verzocht hierover in het logboek te vertellen. 

Al snel werd verteld dat in het logboek van de afgelopen negen maanden heel wat kwaadheid en conflicten te vinden zouden zijn en werd dit logboek overhandigd; die periode zat het team nog dwars en men wilde er nog wel over spreken. 

Een eerste kennisname van dit 'oude' logboek deed mij vermoeden dat op grond daarvan een kritiserende en dus schrik oproepende 'foto' geschreven zou kunnen worden en dat het weerstand zou kunnen oproepen om daarmee te beginnen. Los daarvan was er op dat moment geen tijd voor een dergelijk omvangrijk karwei. Daarom werd begonnen met het bespreken van de kwaadheidverhalen, verzameld uit het logboek van mei 1983 en uit interviews die de studente met elk der teamleden had gehouden.  

[Blz. 174] 

Omgaan met de eigen kwaadheid bleek inderdaad erg moeilijk gevonden te worden. Het bespreken ervan riep enerzijds weerstand op omdat het zo persoonlijk was, doch anderzijds gaf het gevoel van ruimte omdat het bespreken ervan impliceerde dat een groepsleider ook kwaad mag worden. 

De notitie en het gesprek over deze 35 verhalen leverden al snel gezamenlijke methodische ideeën op. Pas aan het eind van deze bespreking werd de voorlopige conflicthanterings-methodiek aangeboden,en wel met de nodige reserve mijnerzijds.

In dit team zijn we dus, na de nodige afspraken, meteen met de derde cyclusfase begonnen en werden de eerste en tweede cyclusfase in die derde fase opgenomen. Er werd methodiek ontwikkeld vóór er beproefd werd en vóór de schrik die een kritiserende 'foto' teweeg bracht. Deze werkwijze beviel goed.

In de negen maanden van het 'oude' logboek (sept 1982 t/m mei 1983) kwamen inderdaad veel conflicten voor, maar niet eens zoveel kwaadheid, wel veel straffen.

Tabel VIII d
Straf en kwaadheid in 104 conflictverhalen van 'De Bosvogels' sept '82 t/m mei '83

Straf

  Kwaadheid

 Ja

Nee

Totaal

Ja

9  = 8,5%

4  = 4%

13 = 12,5%

Nee

64 = 61,5%

27 = 26%

91 = 87,5%

Totaal

73 = 70%

31 = 30%

104 = 100%

Het aantal vermelde straffen per kind liep precies op met de krachtspositie van de kinderen: 

het tengerste knulletje 1x, 

de stevigste bink 48x en 

de rest daar precies op volgorde tussenin. 

 

De groepsleiding zag de kinderen door de bril van (verzet tegen) de regels die op hun beurt een duidelijke kindvisie weergaven, 'het ideale kind' : lief, leuk bezig, rustig, niet kwaad grof of brutaal, slechts soms een beetje verdrietig, niet pratend over sex, maar ook weer niet 'kinderlijk' bezig. 

De regels (en de kindvisie) zeefden het gedrag zodanig, dat de zonkant werd toegelaten en de schaduwkant werd gestraft Sóms schikten de kinderen zich daarin, maar meestal niet. Er werd dan zwaarder gestraft. De straffen liepen zo al snel in zwaarte op. De lange chronologische lijst van straffen was voor het team zeer confronterend en voor de stafleden onthutsend. Aan de kinderen werden voor hen essentiële zaken onthouden:

voeding, de huiskamer, het eigen bed, fiets, speelgoed, het veilige gevoel dat ze je hier niet slaan, opsluiten of dubbel-op straffen... 
Een kind werd letterlijk in de regen buiten gezet 

Met straffen kwam men in een vicieuze cirkel van straf en verzet terecht De verhalen zonder straf liepen beter af en met name de vier verhalen waarin alleen echte kwaadheid was geuit Die 4% was voor ons geen 'ruis' maar richting waarin gezocht moest worden (vgl p 51 en 52).

Het team zag wel dat men anders moest gaan werken en wilde dit ook wel, maar men geloofde aanvankelijk nog niet dat [dit] zo kon als in de voorlopige methodiek werd voorgesteld; dit leek te veel gevraagd. Men zag op tegen het alleen maar uiten van echte kwaadheid als grens-aangevende ik-boodschap, zonder 'beroepsmatig kwaad te zijn' (terwijl men niet echt kwaad was), zonder kwaadheid op te zouten (tot de bom toch barstte) en zonder straffen. 

Contact leggen inclusief de schaduwkant,het werd wel begrepen maar nog niet zo aangedurfd. Toch is het team dit gaan doen en in krap drie maanden is er veel veranderd. 

Bij de evaluatie bleek dat mijn eigen participatie, het 'meedraaien van diensten', hierin een rol heeft gespeeld. Het feit dat ik in die diensten de methodische ideeën zelf zichtbaar waar kon maken, versterkte de geloofwaardigheid van die ideeën en stimuleerde het team om ook zo te gaan werken (Candel1985 p 243 & 244).  

[Blz. 175]

"Door jouw deelname aan de diensten ben ik meer waarde gaan hechten aan je woorden," aldus leidster Wilma. 

Omgekeerd zag ik, bijvoorbeeld, dat dezelfde Wilma die in het logboek en aan de teambesprekingstafel op mij een 'harde en koele' indruk maakte, eenmaal met de kinderen (en mij) aan het werk, enorm veel warmte uitstraalde en het 'contact inclusief de schaduwkant' schitterend waar maakte. Maar zoiets schrijf je kennelijk moeilijk op en zeg je blijkbaar niet zo snel aan de teamtafel. Toch is dat de basis van het werk, daarover werden we het wel eens. Hoe die basis nu waar te maken, dat werd besproken aan de hand van de notities met de logboekpassages.

Het interpretatiekader van het team werd ruimer, de kindvisie breder, er kwam ruimte voor de schaduwkant. 

De doelen werden anders: meer hulp en contact dan gedragsmodificatie. 

De werkwijzen werden anders: meer ruimtebiedend, minder en milder straffend, meer echte kwaadheid uitend, meer zorg, aandacht en troost gevend; de verhouding straf/geen straf verschoof van 70 / 30% naar 36 / 64%. 

Deze handelwijze liep beter af dan de oude en gaf 

een veel betere bevinding achteraf

 

Het was beter werkbaar zo; men kwam in een 'positieve cirkel' in plaats van in de oude 'negatieve' vicieuze cirkel. Hetzelfde gedrag van kinderen dat een jaar eerder tot straf, verzet etc. had geleid, leidde nu tot contact waarin het achterliggende gevoel naar voren kwam en waarin adequatere hulp mogelijk was. De kinderen waren er blij mee. Nieuwe kinderen hadden niet verwacht dat ze hier uit mochten huilen en ook nog getroost werden.

De 'eindfoto' liet een groep zien waarin weinig conflicten waren, nauwelijks gestraft werd en ook weinig kwaadheid voorkwam. Er was ruimte, zorg en aandacht voor de kinderen en van hinderlijke onrust was nauwelijks sprake. Het team gaf aan zelf, qua visie en handelwijze veranderd te zijn. De onderstaande grafiek geeft daar enige gegevens over, gebaseerd op het logboek.

Schema VIII 6 
De verandering van werkwijzen bij conflicten in 'De Bosvogels'

Over het onderzoek was men tevreden; zo zou teambegeleiding er eigenlijk uit moeten zien.

De stijl van de discours werd gewaardeerd: als onderzoeker-gespreksleider stelde ik alleen vragen -- waaronder scherpe mochten zijn -- en liet vervolgens uitvoerig ieder teamlid ononderbroken aan het woord, om vervolgens samen te vatten en pas soms en aan het eind mijn eigen mening weer te geven (Candel 1985 p 243) en deze later in de praktijk ook zelf zichtbaar waar te maken. Dat werkte goed.  

[Blz. 176] 

b. De antwoorden op de onderzoeksvragen

(1) Hoe kwam de voorlopige methodiek, zoals verwoord, over bij deze praktijkwerkers?

De tekst op zich is duidelijk en herkenbaar. De methodiek werd aanvankelijk als moeilijk haalbaar, te veel gevraagd en niet geheel geloofwaardig beschouwd.

(2) Was de voorlopige methodiek bruikbaar voor deze praktijkwerkers? 

(a) Wenste men haar te gebruiken?

Ja, zodra men ook zag dat dat kon en goed uitwerkte.

(b) Kon men haar gebruiken en in hoeverre deed men dat?

Ja. De handelwijze van het team veranderde vrij grondig. De methodiek, opgesteld met teams van groepen voor tieners, bleek bij deze jongere kinderen goed bruikbaar. 

(c) Welke belemmeringen traden aan het licht?

De aanvankelijke visie op het kind, met name het beeld van 'het ideale kind'; toen men zich dit bewust werd, trad verandering in.

De angst om de persoonlijke gevoelens van echte kwaadheid te uiten, niet verhuld of gespeeld als 'beroepsmatige kwaadheid', noch opgezouten, maar echt zoals deze waren, tijdig en zorgvuldig.

De gebruikelijke wijze van spreken aan de teambesprekingstafel; men sprak daar wel over gedragsmodificatie, maar niet over contact en warmte, zorg en troost.

 

(3) Wat gebeurde er toen de methodiek werd toegepast?

Het veelvuldig en streng straffen veranderde in weinig en mild straffen. Het uiten van kwaadheid nam aanvankelijk toe; daarna was het steeds minder nodig. Het contact en het werken met de schaduwkant nam toe. Zowel leiding als kinderen voelden zich daar beter bij. Hinderlijke onrust verdween vrijwel. Conflicten namen af, contactmomenten namen toe. Er kwam een klimaat waarin het goed leven resp. werken was. De visie van het team werd ruimer, de handelingsmogelijkheden breder.

(4) Welke inhoudelijke wijzigingen en/of aanvullingen kwamen naar voren?

1) 

straffen bereikte men soms 'poeslieve' (schijn)aanpassing, doch meestal onrust, verzet, de 'noodzaak' strenger te moeten straffen en zo een vicieuze cirkel van een strijdrelatie met een naar gevoel achteraf. Het maakt geen verschil of men bij dit straffen wel of niet kwaad is; het patroon was in beide typen verhalen gelijk. 

2) 

Wanneer werd een groepsleider echt kwaad?

a) Bij een opstapeling van kleine irritaties die, ieder op zich, de groepsleider nog niet echt raken in zijn gevoel (hier 20%); op een gegeven moment wordt dan, qua aantal, een grens bereikt.

b) Bij onmachtsgevoel van de groepsleider (hier 60%); op een gegeven moment wordt dan, qua diepte van gevoel, een grens bereikt.

c) Als een kind de groepsleider meteen echt gevoelsmatig raakt (hier 20%); er wordt dan de grens van het persoonlijke gebied geraakt waar schelden echt zeer doet.

Steeds dus op de grenzen waaimee de groepsleider, die immers in de situatie verder moet werken, onontkoombaar geconfronteerd wordt.

3) 

Kwaad worden is dan niet alleen een bijna natuurlijke manier van grens-aangeving, maar ook de best werkzame manier, mits dit tijdig, echten zorgvuldig gebeurt. 'Beroepsmatig' (gespeeld) kwaad zijn werkt niet goed, de kinderen hebben dit toch door; opzouten van kwaadheid werkt evenmin, het kan totdat de bom toch barst; alleen het uiten van de echt gevoelde kwaadheid werkt goed uit. 

Daarmee kunnen groepsleider en kind elkaar op elkaars grenzen ontmoeten. Daarna -- misschien wel: pas daarna -- is echt contact mogelijk. Het kan best zo zijn dat de kinderen hun groepsleiders juist op die manier willen ontmoeten en daarom de echte kwaadheid van hun groepsleider uitlokken.

4) 

Het 'tussentijdje' waarin kind en groepsleider even boos uit elkaar gaan, bleek in de conflictverhalen van belang. Zo'n tijdelijke omgangsbreuk hoeft nog geen contactbreuk te zijn; het contact gaat in die zin door dat elk in dat tussentijdje met het eigen innerlijk en met dat van de ander bezig is, gevoelsmatig en reflexief. Dat kan bevorderen dat het contact daarna hersteld en verdiept wordt.  

[Blz. 177] 

5) 

Men kan het beste niet straffen en zeker niet op kille wijze; men kan beter even echt kwaad worden en wel op warme, persoonlijke wijze. Dat bevordert het contact en dus de oplossing van het conflict.

6) 

Als de schaduwkant in conflicten geaccepteerd en ontmoet wordt, gebeurt dit ook buiten conflicten. Een ontmoeting met de schaduwkant wordt dan niet eens meer als conflict gerapporteerd, maar als contact-moment. Deze conflict-hanterings-methodiek heeft dan een brede uitwerking en is dan een contact-hanterings-methodiek.

7) 

De wijze van conflicthantering hangt nauw samen met de visie op het kind, op de samenleving en op het orthopedagogische werk. Heeft men 'het ideale kind', de zonkant, als beeld, dan ziet men de kinderen als 'gedragsgestoord' en gaat men bijsturen, beheersen, straffen, conflicten willen winnen... en hierin vastlopen. Accepteert men in kind- en mensvisie een schaduwkant, dan kan men ontmoeten, ook op elks grenzen. De laatste visie werd reëler en werkbaarder geacht dan de eerste.

8) 

De stijl van begeleiden waarin ik, door middel van logboek en participatie, zeer dicht op de dagelijkse realiteit zat, beviel goed. Kritische vragen waren mogelijk, mits daarna veel ruimte werd gegeven voor de eigen antwoorden van elk der teamleden, en in het bijzonder voor ieders gevoelens -- waaronder angst.

9) 

Het weliswaar expliciet, maar zonder poging tot overtuigen aanbieden van de voorlopige methodiek beviel goed. Als zodanig is de methodiek niet eens expliciet besproken; besproken werden slechts de eigen logboekverhalen. Wel liet ik, als participerend persoon, de voorlopige methodiek al meewerkend zien. Zodoende werd de methodiek geloofwaardig en uiteindelijk maakte dit team zich de methodiek grondig eigen. En dat beviel hen goed.

Vorige Start Omhoog Volgende