Versie 18 januari 1998; P.S. van 2002 en later
Het ontdekken ervan Het ontdekken ervanMijn oersoep heb ik ontdekt door stil te staan bij het intense verdriet dat ik voelde bij bepaalde gebeurtenissen; in dat geval zelfs bij het natuurlijke proces van het zich onthechten van een tiener. Dit verdriet was disproportioneel groot (te groot, gezien de situatie), dus moet het ergens anders vandaan komen: misschien is het een oud en onverwerkt verdriet? Welnu, zoiets herhaalde zich, maar dan met het gevoel van kwaadheid. Die oersoep is in zekere zin passief: er is mij iets overkomen en ik zit stilletjes verdriet te hebben. Maar die passieve oersoep heeft nog een actief tweelingbroertje dat niet stilletjes huilt, maar dat kwaad is en gaat strijden. Er moest dus een oerstrijd te ontdekken zijn. De aanleiding en de eerste aanwijzingenIn de psychologisch-psychiatrische rapportage staat dat ik zou lijden aan een "narcistische persoonlijkheidsstoornis." Men adviseert de rechtbank mij een dagbehandeling op te leggen in De Tender, een kliniek voor 'daderbehandeling' in Deventer. Uiteraard werd ik boos en schreef ik direct een verweer van acht kantjes. Mijn advocaat echter zegt dat dit de rechtbank alleen maar zal irriteren en dat men toch standaard het advies zal opvolgen. Als ik dit weiger, riskeer ik een lange gevangenisstraf, terwijl De Tender beperkt kan blijven tot een deel van het programma (i.v.m. mijn invaliditeit) en ook in de tijd wel eens beperkt kan blijken. Goed, ik moest mij dus hierop instellen en toen begon het. Dagenlang was ik in de vele vrije denktijdjes die de dag mij biedt (rusttijden, hond, huishouding) bezig met De Tender. Dit gebeurde in de vorm van fantasieën of dagdromen die vanzelf opkwamen en nauwelijks tegen te houden waren. In mijn fantasie dwong de sportleraar daar mij tot mee sporten, hetgeen dus mis ging met mijn rug, waardoor ik tien dagen niet kon lopen… wat een gevaarlijke klungel, die sportleraar! De groepstherapeut had nog nooit van groepstherapie gehoord, de kluns! De individueel therapeut reageerde volkomen ontherapeutisch: heeft die man wel een diploma? Men was alleen maar op controle uit, wilde alles van mij weten. Men wilde geen enkele omgang met welk kind dan ook accepteren. Zelfs het zwembad, goed voor de rug, vond men maar verdacht daar. Als ik het, nog steeds in fantasie, had over (ont)hechtingsrelaties, bleven zij consequent spreken in termen van 'grooming', 'pedofiele relaties' en 'uw delictscenario'. De reacties op wat ik inbracht waren ronduit beledigend. Ik was het aantal gevallen van belediging, laster en smaad in de zin van het WvS al aan het turven, alsook de leugens (bijvoorbeeld: het bordje "Therapeutisch Instituut"). Mijn reacties werden steeds kwader en bozer, steeds aanvallender. Ik stak De Tender nog net niet in brand, maar al mijn verbale aanvalsmogelijkheden waren in stelling gebracht en ze schoten vuur. Ik voelde me steeds kwader en bozer worden, steeds aanvallender - agressiever dus, maar ook wanhopiger: ik was in een wanhoopsgevecht tegen een overmacht beland, waarin ik zou vastlopen. Nog steeds: in fantasie; maar als ik in het echt daar vastloop, 'werk ik niet mee aan de behandeling' en gaat de voorwaardelijke straf in. Dit was niet meer proportioneel. Ik ben nog nooit in De Tender geweest, dus dit gevoel kon niet uit echte interactie met De echte Tender voortkomen. Het moest dus wel uit mijzelf komen. Zo ging ik dus op zoek, niet naar De Tender en hun methodiek, maar in mijzelf. De eerste oerstrijdAls baby heb ik tegen de dood moeten strijden. Ik heb vast niet alleen maar passief liggen huilen. Nee, mijn hele lijf en geest moet gevochten hebben om te overleven. De vijand? De dood - ik denk dat het menselijk organisme dit aanvoelt. Maar een baby maakt geen onderscheid tussen het gevaar dat hij voelt en een dokter die hem een spuitje geeft en opereert of een zuster die vieze pap wil voeren: alles is één grote machtige vijand die je zowel onmachtig als kwaad maakt. Het gevecht is een wanhoopsgevecht dat toch gevoerd moet worden: op leven en dood. De tweede oerstrijdEenmaal thuis, belandde ik in een oorlogssituatie. "De Duitsers": woorden die dagelijks klonken en die het dagelijks leven verklaarden en regelden. Het ontlopen van De Duitsers was dagelijkse routine, het hen te slim af zijn was het streven. Hen bestrijden waar dit maar mogelijk was het ideaal. Wij hadden Joden op zolder zitten. Mijn zussen brachten illegale blaadjes rond en mijn vader zocht op de radio naar de verboden zenders. Joden, kolen, broers en fietsonderdelen werden met zorg verstopt. Er waren razzia's, soldaten op straat en in huis. Eindeloze reeksen bommenwerpers in de lucht, bommen in de straat, alsmaar alarm met die akelige sirenes die je nu nog iedere maand hoort loeien. In augustus 1944 ging ik, drie jaar jong, met mijn ouders mee naar Nijmegen, naar mijn broer. Op de heenweg stond er een station, op de terugweg was het plat gebombardeerd. Dus zo machtig was die vijand en zo overal aanwezig. In plaats van dat ik ga huilen, loop ik stil en flink het hele stuk langs het spoor tot er een trein klaar stond. Die tranen kwamen 53 later pas, toen er een stukje over in de krant stond. Ook na de oorlog bleek hoe machtig de vijand was, toen ik heel het Bezuidenhout plat zag liggen. Er was een grote oppermachtige vijand die ons onmachtig en kwaad maakte, maar ook slim: strijden is niet alleen vechten, het is ook vluchten, omlopen, de ander te slim af zijn of stille diplomatie en bondgenoten zoeken. Een wanhopige strijd die toch gevoerd moet worden: op leven en dood. De derde oerstrijd
Mijn geest hoopte dus dat, door opnieuw te gaan strijden, onderweg meteen die oude gevoelens eens verwerkt konden worden. De optimist. Het probleem waar het om ging kan ik alleen maar voorzichtig reconstrueren uit de gegevens die ik heb. Dit zijn herinneringen, maar ook het zo gewraakte psychologische rapport spreekt er over. Ik reconstrueer dat ongeveer het volgende gebeurd moet zijn. Ieder kind heeft de behoefte, het verlangen, om passief-afhankelijk te mogen zijn van zijn ouders in een intieme en liefdevolle, accepterende en bevestigende sfeer. Mijn moeder voldeed perfect aan dit verlangen, maar mijn vader niet - of eigenlijk 'ineens' niet meer. Ik vermoed dat dit gebeurde nadat alle kinderen weer thuis waren gekomen na de oorlog en het gezin dus ineens enorm groeide. Dit moet zijn aandacht opgeëist hebben. Bovendien moest er geld verdiend worden om al die monden te voeden. Mijn vader was boekhouder en zakenman. In ieder geval herinner ik mij als heel klein kind nog wel eens bij pa op schoot gezeten te hebben, achter hem aan te lopen met een pijp in mijn mond (!) en met hem hand in hand naar het parkje te zijn gegaan. Maar 'ineens' hield dit op. Ineens was pa 'weg' en als hij er was, was hij boos, eng, gevaarlijk, griezelig onvoorspelbaar. Hij deed akelige dingen: mijn moeder uitschelden, mopperen, mijn zusje slaan en bedreigen, schelden, stompen en veel zwijgen. Pa werd onbereikbaar; misschien alleen nog in zijn boosheid bereikbaar, maar ook dat eigenlijk niet. Hier had ik dus een probleem: mijn verlangen naar passieve afhankelijkheid in een intieme en liefdevolle sfeer, naar bevestiging, werd althans door mijn vader 'ineens' helemaal niet meer vervuld. Dit moet wel een fikse frustratie geweest zijn op diep liggend niveau. Ik moet toen een soort besluit hebben genomen en ik herinner mij mijn houding hierin nog wel enigszins: 'O.K., pa, houd je liefde, je intimiteit en je bevestiging maar bij je, ik hoef ze niet meer. Je bent nu mijn vijand. Ik ga je bestrijden.' Mijn 4 à 5 jaar jonge geest koos strijden als oplossing. Strijden was mij immers goed bekend, ik ben er in geboren en getogen; het was bekend terrein. De derde oerstrijd was begonnen en deze heeft mijn jeugd en misschien wel mijn leven beheerst. Ik besef dat het houden van de moeder en het bestrijden van de vader een "oedipale situatie optima forma" is, zoals de gerechtspsychiater schrijft. Een paar uitzonderingenEr waren maar een paar situaties waarin er even geen strijd was. Mijn vader nam mij een keer mee op een reis naar Limburg, waar hij voor zaken moest zijn. Ik herinner mij de lange smalle hotelkamer die wij deelden nog. Misschien had hij wel door dat ik iets te kort kwam en wilde hij dit zo compenseren. Ook nam hij mij eens mee naar een uitvoering van De Messiah van Handel. In de muziek konden we elkaar wel eens even tegemoet komen in wat ik componeerde en speelde of, toen er een pick-up was, wat ik opzette. Wij hadden een huisorkest, waarvan ik de componist en dirigent was. Ook was hij wel present als ik in het schoolorkest speelde in een uitvoering. Hij betaalde ook trouw mijn diverse soorten muzieklessen. Ik beleefde deze momenten echter niet echt als positief; emotioneel bleef ik er ook dan 'vlak' bij; ik bleef op mijn hoede. Momenten uit de strijdUit de vele momenten noem ik er enkele. Mijn jongste zusje die op het (hoge) pottenplankje in de wc werd neergezet met de dreiging dat ze doorgespoeld zou worden als ze zou bewegen, dus vallen of als ze bleef huilen… of in de wasmachine gestopt terwijl mijn broer heel hard zou draaien… Op die momenten voelde ik, herinner ik mij zuiver (mede omdat ze vaak besproken zijn met mijn zussen) even een flits van haat en wraakbehoefte (nee, nu niet: angst, pijn of kwetsbaarheid à la oersoep), maar daarna versteende of bevroor ik als het ware: zie hier het afweerproces exact in werking. Had ik toen maar geschreeuwd of gehuild, maar dat was mij toen niet mogelijk. Voor Pa thuis kwam van zijn werk, trokken mijn tweelingzusjes en ik ons terug in een hol dat we van dozen op zolder hadden gemaakt. Voorzichtig slopen we naar beneden om pa z'n stemming te peilen. Die was niet best, als er bijvoorbeeld nog een fiets in de gang stond. Onze moeder moest het dan ontgelden, zij had er maar op moeten letten. Pas als pa wat gekalmeerd was en achter zijn krant zat, slopen we weer voorzichtig naar beneden. Ik daagde hem nog wel eens uit door tegen de krant aan te tikken, maar hij las, geïrriteerd doch onverstoorbaar, onbereikbaar, door. Pa las tijdens het eten de krant of zelfs een boek; hij communiceerde zelfs dan niet met zijn kinderen. Hooguit mopperde hij op het eten of op een van ons. Slechts door uitdaging was hij even, negatief, te bereiken. Al heel jong, 5 à 6 jaar, fantaseerde ik dat hij mij zou slaan en de beleving van deze fantasie was positief: 'Geen positieve aandacht? Dan maar negatieve, beter dan helemaal niets.' Zo verklaar ik dit althans. De stille muis werd echter niet geslagen, vermoedelijk zelfs nauwelijks opgemerkt. Zo rond mijn tiende jaar: een breuk. Er voetbalden kinderen op straat en de bal kwam tegen het raam. Pa belde de politie. Op dat moment knapte er iets in mij en nam ik definitief afstand van hem. Heel even maar voelde ik de haat, direct daarna verkilde ik weer. Het was in ons gezin niet gebruikelijk om buiten te spelen "met die asocialen, protestanten en heidenen". Toch deed ik dat wel en ik leefde erg op van het contact met de vitale kinderen buiten. Met de afwijzing van de straatkinderen, wees hij ook mij als vitaal jongetje af; alleen de stille muis was voor hem aanvaardbaar. "Voor Pa bestonden alleen cijfers", zo zei mijn broer onlangs, toen we hierover spraken. "Alleen onze rapportcijfers telden en alleen dan was er even contact of, juister, een preek dat het beter moest." Dit klopt, het is de ervaring van alle kinderen Gieles. In mijn dagboek heb ik zo'n moment beschreven. Ik was zeven punten vooruit gegaan, maar pa zag alleen maar die ene onvoldoende. Op mijn "Maar ik ben wel zeven punten vooruit gegaan!" zweeg hij. Verbijsterd ging ik naar mijn kamer. Later kwam hij de trap op met een briefje van fl. 25=, voor mijn leeftijd in die tijd en in dit gezin een kapitaal bedrag. Ja, hij had het rapport nog eens bekeken en "ontdekt" dat ik zeven punten vooruit was gegaan. Geen kans meerMijn strategie was niet het open gevecht, maar het maximaal vermijden en ontlopen van mijn vader. Hiertoe had ik hele strategieën. Het ging soms moeilijk als ik 's morgens de twee kachels aan stak (mijn vaste taak) en in de keuken een grote pan pap op het vuur zette waarin nu en dan geroerd moest worden. Hij schoor zich dan wel eens gelijkertijd in de keuken. Ik was dan even zenuwachtig en bang, maar al snel weer flink en 'cool'. De echte gevoelens werden naar de kelders van mijn geest verbannen. Ik gaf hem ook geen kans meer voor herstel. Eens was hij onverwacht vroeg uit kantoor thuis. Ik zat net aan de piano een compositie van mij te spelen. Normaliter zou ik direct als pa binnen kwam, naar mijn kamer zijn gegaan, maar nu was ik benieuwd hoe het zou klinken en ik was al op de laatste bladzijde van het stuk, op weg naar het slotakkoord. Wat gebeurt er: pa komt achter mij staan, omarmt en masseert mij min of meer - vriendelijk bedoeld dus - en zegt dat hij het mooi vindt wat ik daar speelde en zelf gecomponeerd had. Ik blij? Eindelijk intimiteit en bevestiging? Nee, voor mij was het een ongewenste intimiteit. Ik raakte volledig in paniek, schoot in de kramp, verstijfde en verkilde, ik bevroor mijzelf a.h.w. en vloog naar boven zodra daartoe kans was. Boven panisch huilen en denken: betere strategieën verzinnen om dit niet meer mee te hoeven maken… Ik had even geproefd van de verdrongen behoefte en was er bang van geworden; verdrongen behoeften worden enge monsters: de griezelige gekooide boze olifant uit mijn droom. De strijd gewonnenDe strijd werd extra vastberaden gevoerd, toen pa mij van het clubhuis (waar ik als vrijwilliger werkte) af wilde hebben ten gunste van mijn rapportcijfers.
Dit herhaalde zich nog eens, toen ik mijn beroepskeuze kenbaar maakte: jeugdleider. Hij gooide er een beroepskeuze onderzoek tegenaan om zijn gelijk te halen. Maar hij was kansloos geworden: ik ging mijn eigen weg. Ik ging in militaire dienst, ook weer tegen het zere been van pa: ik had eerst moeten studeren, dan kreeg ik een betere positie. Maar ik wilde thuis weg, weg van hem. Daarna stuitte mijn keuze voor het vak van groepsleider hem tegen de borst: ik had moeten gaan studeren. Maar juist daarom kon ik dat niet: dan zou ik zijn raad opvolgen! Pas later besloot ik zelf om te gaan studeren. Pa blij, al had hij weer bezwaren tegen het vak dat ik koos. Hij bood aan, mijn studie en levensonderhoud te betalen. Ik weigerde dit: ik weigerde passief-afhankelijk van hem te zijn, ik weigerde zijn ongetwijfeld liefdevolle aanbod; ik kon dit innerlijk niet maken. Juist deze behoefte was immers stevig diep weggestopt en dit moest 'koste wat kost' zo blijven. De weggestopte behoefte was nu beangstigend geworden (de boze enge in een kelder gekooide olifant uit mijn droom?). Ik bleef werken en mijn eigen kost en studie betalen. Alleen de kinderbijslag moest ik wel aannemen; dit was mijn recht en zijn plicht, dus neutraal. De vrouw die ik koos beviel hem aanvankelijk ook helemaal niet (zij had een ander geloof). Ik vroeg hem wat geld te leen om onze woonboot te kopen. Hij kwam de boot bekijken en zei, volgens mijn broer, na thuiskomst dat hij "geen geld wilde investeren in die modderschuit van Frans" - letterlijk, aldus mijn broer. "Pa denkt in cijfers", zei mijn broer. Pech voor mijn geestMijn geest dacht slim te zijn door zo rond mijn vijfde jaar te kiezen voor de strijd als 'oplossing' van het probleem van de diepe frustratie t.a.v. mijn vader. Mijn geest hoopte natuurlijk dat dan al strijdend meteen even de weggestopte gevoelens uit de eerste en tweede oerstrijd mee verwerkt konden worden. Pech, beste geest, dit is nu juist helemaal niet gebeurd. Alleen in het begin voelde ik nu en dan heel even haat- en wraakgevoelens opkomen, ook wel eens machteloosheid, kwaadheid, frustratie. Maar heel snel daarna kon ik die gevoelens wegstoppen, kon ik verstenen, kil, flink en vastberaden worden. Er kwamen alleen maar meer gevoelens erbij in die doofpot van mij. En hoe voller deze werd, hoe beter hij maar gesloten kon blijven. De strijd is ook niet gevoerd met kwade woorden, uitingen van boosheid, heftige woorden of agressieve methoden. De strijd is altijd stilletjes en slim gevoerd, met uitwijk manoeuvres en stille bondgenoten: mijn tweelingzussen en onze moeder, de pater van het clubhuis en mijn broer Piet. In vogelvluchtLater bestreed ik mijn directeuren, hetgeen tot ontslag leidde en hetgeen pas na een therapie ophield. Minderheidsgroepen en vrijheidsstrijders heb ik altijd een warm hart toegedragen: Vietnam, Nicaragua, Nederland tegen de kruisraketten, enz. Intussen vaderde, pleegvaderde en groepsleiderde ik er zelf enthousiast op los: dat zou ik wel eens even beter doen, bij mij zou geen kind iets tekort komen! Al die jaren weinig last van oersoep of oerstrijd gehad. Ik had ze effectief verbannen naar de kelders van mijn bewustzijn en de deuren op slot gedaan. Toch verdwenen ze niet, maar werden het monsters die bevrijd wilden worden. En nu…?Op 16 juni 1997, in de kelders van het politiebureau, grepen ze hun kans en kwamen ze los. Eerst de ontreddering, de oersoep. Nu, bij de dreiging van een controlerende machtige Tender die mij mijn pijnstillers wil afnemen zoals toen mijn vader mij uit het clubhuis wilde houden, kwam de oerstrijd te voorschijn, nog voor ik zelfs maar weet waar De Tender precies ligt. Net zoals bij de oersoep, zal ik open moeten gaan staan voor gevoelens uit deze oerstrijd. Geen gemakkelijke gevoelens: haat, wraakbehoefte, woede, machteloosheid. Ook dit vitale straatkind in mij zal echter zijn kans moeten krijgen. In mijn werk en in mijn zorgtaken heb ik altijd juist het beste kunnen werken met de agressief genoemde kinderen. Ik voel hen op de een of andere manier precies aan. Nu moet dit zelfde proces dus intern, binnen mijzelf plaats gaan vinden. Met mijn zelf gekozen gids hoop ik dat dit lukt, liefst nog vóór ik De Tender in het echt leer kennen. P.S. dd 2002 en later
Die 'behandeling' in De Tender heeft nooit plaatsgevonden; we kwamen niet verder dan de intake. Deze werd afgerond ná de rechtszaak, en wel aldus:
Pa komt er niet best af in dit stuk. |