De Sama Dans en de spirituele betekenis daarvanSezai Küçük In: Mewlana Djalaladdin Rumi en zijn
'mystieke pad van de liefde'; Stichting Islam & Dialoog, 2007
In het bijzonder is het gaan betekenen: luisteren naar bepaalde muziek en hierdoor in vervoering of extase raken terwijl men zich op de muziek spontaan beweegt. Die vervoering leidt tot het zich blijvend herinneren van God, dhikr, zoals de Soefisten dit doen in hun diepe vervoering. [* 1]. Het ritueel van de draaiende dans, de sama dhikr wordt door de Mevlevi [*] Soefisten uitgevoerd op bepaalde dagen en wordt ook muqabala genoemd naar ‘de dag van de muqabala’. [**]
Ten tijde van Rumi was de sama dans vooral spontaan, zonder enige leiding voorkomend uit diepe religieuze en spirituele gevoelens. Later, ten tijde van Sultan Walad [Rumi’s zoon] en Ulu Arif Chalabi, ontstonden er meer vaste vormen van, nog weer verder geďnstitutionaliseerd onder leiding van Pir Adil Chalabi, die de vaste vormen onderwees aan leerlingen. Tot de zeventiende eeuw werden er tijdens de ceremonie gedichten gereciteerd die de profeet Mohammed (vrede zij met hem) prezen, de Nat-i Sharif [*]. Later verzamelde [Buhurizade Mustafa] Itri deze Nat-i Sharif en werd zijn compilatie standaard deel van de ceremonie [* 2].
De ruimte waarin de sama gedanst wordt heet de samahana. Alle elementen hiervan hebben allemaal een symbolische betekenis: de ronde vorm van de ruimte, de kleding van de Derwisjen [de dansers], de kleur van de vloerkleden en natuurlijk de bewegingen tijdens de dans. De sama ontstond in de tijd van Rumi. Zijn ervaringen van vervoering waren niet aan een bepaald tijdstip gebonden [* 3], maar de sama werd meestal na het vrijdagmiddaggebed gedanst. Na het gebed op de dag van de sama bleven de Derwisjen in alle rust in afwachting zitten, alsof zij voor het eerst andere werelden betraden, ja, het universum zelf [* 4]. De sama ceremonie begint met de Nat-i Sharif, de lofzang op de Profeet, zoals die later in de zeventiende eeuw door Buhurizade Mustafa Itri is vastgelegd, een gedicht van Rumi dat de Profeet Mohammed (vrede zij met hem) eert als het meest edele schepsel voor wie het universum geschapen is. Dit gedicht of lied, nat, wordt staande en zonder begeleidende muziek gereciteerd door de nathan, de reciteerder, terwijl de toehoorders aandachtig luisteren, erop hopend de diepere betekenis ervan te begrijpen. Zo hopen zij de status van een ‘hart dat zich [zijn goddelijke afkomst] herinnert’ – qalb-i hafiz – te bereiken, de waarheid te bereiken die in de dingen verscholen ligt en die het gehele zichtbare universum omvat [* 5]. Na het reciteren van de nat klinkt het geluid van de qudum, een soort tamboerijn. Dit symboliseert Gods bevel "Er zij …", de basis van de schepping van het universum. Dan schuift er een gordijn open voor de nay taqsim, een improvisatie op de nay, een soort fluit. Dit symboliseert de Goddelijke Adem die de Geest inblaast in het universum. Het ritme van de fluitspelers, de nayzan, staat voor de openbaringen van God [*6]. Op het ritme van de nay taqsim en de qudum (gespeeld door de qudumzanbashi, de hoofd-qudumspeler), staan de dansers en hun voorganger, de sheikh, op en zeggen "Allah" terwijl zij met hun handen op de grond slaan, wat staat voor Gods schepping van het aanvankelijk levenloze lichaam dat Hij vervolgens leven inblies met Zijn Adem. Zo schiep Hij ook het universum en blies ook daar leven in. Vanwege de analogie van het animeren van het levenloze lichaam met het opgaan in het hiernamaals verwijst het ritueel ook naar de verrijzenis van de doden, hashr, en het opgenomen worden in het hiernamaals, nashr [* 7]. Na het openingslied en de taqsim gaan de sheikh en de dansers op het tempo van de muziek tegen de klok in rondwandelen in de ronde ruimte, de samahana. Deze ronden, drie maal gelopen, worden Dawr-i Walad [*] genoemd. [* 8]
De gelopen cirkel wordt muqabala [* in evenwicht komen - FG] genoemd. De rechter helft symboliseert het uiterlijke universum, alam-i mulk, de linker helft het innerlijke universum, alam-i-malaqut. De denkbeeldige lijn tussen deze beide helften loopt van de ingang naar de preekstoel van de sheikh en heet hatt-i istiva [* de evenaar – FG]. Bij het passeren daarvan zonder op de lijn zelf te trappen bidden de samazans (de dansers) een aanroeping. Dit eerste deel van de dans, de drie rondes, in ingevoerd door Rumi’s zoon, Sultan Walad [* 9]. Daarna neemt de sheikh plaats op zijn preekstoel, hetgeen betekent dat de Hoogste Waarheid gekend wordt met Haqqa’l Yaqin, met zekerheid van kennis en gezien wordt met Ayna’l Yakin, met zekerheid van zien, en de Hoogste Waarheid kan gaan realiseren. Dan speelt de nayzanbashi (de hoofd-fluitspeler) een korte improvisatie, taqsim, waarbij de dansers, de samazans, hun zwarte gewaden uittrekken, hetgeen staat voor hun uiterlijke bestaan. De geboorte tot de waarheid wordt dan door uitgedrukt hen de armen te kruisen, een houding die verwijst naar het getal een en die ook zinspeelt op de Eenheid van God. Zij kijken naar de sheikh, kussen en voor een zijn hand en krijgen dan vergunning om met het draaien te beginnen [* 10]. De siqqa, een hoofdbedekking die typerend is voor de samazans, symboliseert de niet-deugdzame kant van de mens ofwel ‘de grafsteen van zijn ego’, terwijl de tannura, [* een gewaad – FG] het doodskleed van het ego voorstelt en het afgelegde kleed het ego is. Het draaien begint met de beide armen uitgestrekt. Dan reikt de rechterhand ten hemel en de linker hand naar de aarde. Dit betekent dat men de Waarheid van boven ontvangt – we matigen ons niet aan deze zelf te bezitten - en hier beneden verspreidt. De dansers draaien rond zoals de planeten om hun eigen as draaien en om de zon. De sama is in wezen een beeld van het universum, inclusief de wederopstanding van de mens, zijn op pad zijn door de Liefde Gods, op pad naar de universele mens, Insan-i Kamil, dankzij het dienen van God [* 11]. De sama bestaat uit vier delen, elk een salaam [* groet – FG] genoemd. De dansleider, de smazanbashi, houdt de bewegingen van de dansers in de gaten en geeft de volgende salaam aan.
Als de vierde salaam begint gebaart de postnishin ofwel de sheikh een charq [* een dubbele afsluitende beweging – FG] door langzaam naar het midden van de ruimte te lopen over de hatt-i istiva, de denkbeeldige middenlijn zonder zijn kleed af te leggen of zijn armen te spreiden. Zijn terugkeer naar zijn preekstoel geeft het einde aan van de taqsim, de muzikale improvisatie en de dans. Dan volgt een Ashr-i Sharif, het reciteren van een of enkele verzen uit de Qur’an. De sama ceremonie eindigt dan met enkele gebeden, de hu, het reciteren van Gods Naam, en de afsluitende groet [* 12]. In deze ceremonie wordt mooi tot uitdrukking gebracht dat wij van God komen en naar Hem terug zullen keren en dat wij gaandeweg een hoger spiritueel niveau kunnen bereiken. NotenKlik op het nummer van de noot om terug te keren naar de tekst.[*1] Uludağ, Süleyman, Tasavvuf Terimleri Sözlüğü, (Woordenboek van Soefi Termen), Marifet Publishing, Istanbul 1991:422. [*2] Gölpınarlı, Abdülbaki, Mevlevi Adab ve Erkanı, (Mevlevi Soefi Gewoonten en Beginselen), İnkılab ve Aka Publishing, İstanbul 1963:76-77; zie ook Gölpınarlı, A., Mevlanadan Sonra Mevlevilik, (Mevlevi Soefisme na Rumi), İnkılab ve Aka Publishing, İstanbul, 1983:383. [*3] Gölpınarlı, A., Mevlevi Adab ve Erkanı, (zie noot 2), 1963:63-71 [*4] Al-Mevlevi, Haci Fayzullah an-Nakshibandi al-Muradi, Tarcuma-i Risala-i İsharatu’l-Ma’nawiyya fi Ayini’l-Mevleviyye, İstanbul, Matbaa-i Amira 1864:6; zie ook Gölpınarlı, Mevlanadan Sonra Mevlevilik, (zie noot 2), 1983:371-372 [*5] Al-Mevlevi, ibid., 1864:7. [*6] Al-Mevlevi, ibid., 1864:7-8; see also Çelebi, Celalettin, B., "Sema" (‘draaiende dans’), 2nd Rumi Congress Papers, Konya, 1986:204. [*7] Al-Mevlevi, ibid., 1864:9 [*8] Uludağ, Süleyman, Tasavvuf Terimleri Sözlüğü, (zie noot 1), Marifet Publishing, Istanbul 1991:85-86. [*9] Al-Mevlevi, ibid., 1864:13. [*10] Gölpınarlı, Abdülbaki, Mevlevi Adab ve Erkanı, (zie noot 2), 1963:87 [*11] Çelebi, Celalettin B., "Sema" (zie noot 6), 2nd Rumi Congress Papers, Konya, 1986:204. [*12] Gölpınarlı, A., Mevlevi Adab ve Erkanı, (zie noot 2), 1963:87-94; zie ook Çelebi, Celalettin B., "Sema" (zie noot 6), 2nd Rumi Congress Papers, Konya, 1986:205-206 |