Het lied van de rietfluitMevlana Jalladin Rumi, Masnavi, I, 1-18,
De dichter:Luister naar deze rietfluit hoe treurig
zij zingt
De dichter:Niet warme lucht maar liefdesvuur
schuilt in haar klagelijke klank, Het vuur der liefde doet de fluit
welhaast ontbranden De rietfluit is de deelgenoot van wie
van De Geliefde afgescheiden zijn, Wie zag de rietfluit als verdrietig maar ook troost bij pijn? Wie zag de rietfluit als een minnaar en een ware vriend? De rietfluit zingt van de weg, met bloed
gekleurd, Alleen de zo razend verliefde heeft echt
iets te zeggen, Samenzijn kan niet meer als de dag
begint te dagen, Dagen van pijnlijk verlangen zijn
voorbij nu Alleen de vis, geheel omringd met water,
krijgt nog dorst naar meer Het hevige verlangen van ‘t riet naar
het hogere kunnen wij mensen wel begrijpen, [*1] Manjun is
de jonge minnaar in het beroemde liefdesverhaal van Layla en Manjun uit
1188 van de Perzische dichter Nizami. ’Layla’ is ‘de nacht, het
duister’ of ‘de geheime liefde’; Manjun staat voor ‘de minnaar’
die bij daglicht leeft ofwel op zijn verstand afgaat. In de volgende
verzen wordt naar deze bijbetekenissen verwezen. [*2] met het Goddelijke Wezen] [Terug naar de tekst] [**] Dit gedicht
heeft een plek in het derde ritueel van de Sama Dans, waarin de
vervoering kan transformeren tot liefde en de minnaar zich geheel
overgeeft aan De Geliefde. Dit ritueel heet "Panjgâh Âyîn-i
Sharif," [***] een van de oudste Turkse muziekstukken voor de
Sama Dans.
|