Recensie van
Conflict en Contact
Een onderzoek naar de handelingsmogelijkheden voor
groepsleiders
bij botsingen en conflicten in de dagelijkse leefsituatie
Proefschrift, Groningen, ISBN 90-9005196-1,
Hfl. 40,--
Te bestellen bij de boekhandel of de
webmaster
Door Dr. Leo E.E.
Lighthart, in FICE Bulletin nr 1, 1993.
Op 17 september vorig jaar promoveerde te Groningen Frans Gieles op een
dissertatie die zich richt op het hanteren van conflicten door groepsleiders in
de dagelijkse leefsituatie. Gieles heeft in Nederland vooral bekendheid gekregen
door zijn bijna klassieke doek "Groepsleider...een vak apart" dat door
menigeen gedurende zijn opleiding aan de sociale academie, HBO-J of hogeschool
bestudeerd diende te worden. Na artikelen in Jeugd en Samenleving en het
verschijnen van het rapport "Methodiek ontwikkelen voor praktijk en
opleiding, verslag van het project Fondsvorming Leefsituatiewerk" (1988) is
het een paar jaar stil geworden rond deze auteur. Met enige spanning werd dan
ook uitgekeken naar het proefschrift van Gieles.
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de hoge verwachtingen die op basis van
het eerstgenoemde boek gewekt werden, in dit proefschrift niet geheel bewaarheid
worden. Dat neemt niet weg dat het uitgebreide handelingsonderzoek, waarvan de
auteur in zijn proefschrift verslag van doet, bewondering verdient. Het kenmerkt
zich door een grote betrokkenheid op en inlevingsvermogen met groepsleiders die
voor de moeilijke opgave staan om jongeren te begeleiden die om meerdere redenen
in een zeer moeilijke opvoedingssituatie terechtgekomen zijn.
De kern van het onderzoek wordt gevormd door de vragen:
-
Via welk proces het mogelijk is een methodiek te ontwikkelen die voor de
groepsleiding bruikbaar is om met botsingen en conflicten in de leefgroep om
te gaan en;
-
tot welke methodiek leidt dit proces.
Vraagstelling 1 dient vooral geplaatst te worden tegen de achtergrond van het
feit dat weliswaar in de zeventiger en tachtiger jaren de visie ontstaan en
uitgedragen is dat de groepsleider hulpverlener is aan het kind en diens gezin,
doch dat deze onvoldoende geconcretiseerd is. Er is sprake van stagnatie in het
professionaliseringsproces.
Gieles zoekt het antwoord op deze vraag vooral door de verantwoordelijkheid
bij het ontwikkelen en toetsen van de methodiek te leggen bij de groepsleider.
Zijn proefschrift kenmerkt zich door een grote betrokkenheid en
inlevingsvermogen met groepsleiders die voor de moeilijke opgave staan om
jongeren te begeleiden die om meerdere redenen in een zeer moeilijke
opvoedingssituatie terecht gekomen zijn. Zij vertonen vaak agressief gedrag en
hebben veel conflicten met de omgeving.
De aanzet voor het proefschrift - in de vorm van de eerste periode in het
onderzoek - wordt gevonden in de zogenaamde "fondsvormingprojecten"
die in het begin van de tachtiger jaren onder auspiciën van de HBO-raad en FICE
gestart werden. Hieruit distilleert Gieles een voorlopige conflicthanteringmethodiek
waarvan de essentie bestaat uit het idee bij conflicten niet in termen van
macht, maar in termen van contact te denken en te handelen.
In de tweede periode van het onderzoek werd deze voorlopige
conflicthanteringmethodiek geïmplementeerd in een zevental leefgroepen. Hiertoe
werd per team - zoals in de eerste periode van het onderzoek - in een zevental
maanden de volgende cyclus afgelegd:
-
de waargenomen situatie
-
de gekozen doelen
-
de gekozen werkwijze
-
waarneming en interpretatie van de afloop
-
bevindingen achteraf
-
inzichten en vragen die zijn opgekomen
-
weg waarlangs verbeteringen gezocht kunnen worden.
Vijf van de zeven teams gingen over op de ontwikkelde vorm van
conflicthantering. Twee wensten verder te werken op basis van een zelf
ontwikkelde methodiek.
In de derde periode van het onderzoek werd niet meer in het veld gewerkt,
doch de ervaringen van het werken met de in totaal 11 teams werden nog eens
kritisch tegen het licht gehouden. De door de groepsleiding gehanteerde
handelswijzen konden in een drietal modaliteiten onderverdeeld worden:
-
gedrag beheersen
-
personen ontmoeten
-
conflict ontwijken
Het eindproduct van het onderzoek bestaat uit een theoretisch kader bestaande
uit
-
een serie kernbegrippen
-
een normatieve theorie, over de wijze waarop het beste met botsingen en
conflicten in de dagelijkse leefsituatie omgegaan kan worden en
-
een methodiek
De methodiek wordt weergegeven als een drieluik bestaande uit de drie
hierboven genoemde modaliteiten en de zeven elementen van het handelen
(interpretatie, doel, werkwijze, afloop, bevinding achteraf, inzicht en
zoekweg). Het voorkeursadvies van dit drieluik luidt:
Kies bij voorkeur de handelswijze "persoon ontmoeten" als basis van
reageren bij een conflict. Werk eventueel volgens handelswijze "conflict
ontwijken" en werk slechts bij uitzondering volgens de handelswijze
"gedrag beheersen".
Het sterke en sympathieke van de "conflicthanteringmethodiek" van
Gieles is het feit dat hij consequent datgene wat de jeugdige ons te zeggen
heeft - ook al betreft het hier een lastig, ongezeglijk, agressief kind -
centraal stelt. Tevens is belangrijk dat hij uitgaat van het feit dat "met
elkaar leven in de leefgroep" ook betekent met elkaar conflicten, ruzies
hebben. Dit in conflict met elkaar komen betekent tevens de mogelijkheid hebben
om contact te leggen de de persoon van de jeugdige te ontmoeten.
Ondanks deze positieve elementen zijn er ook punten van kritiek op het
proefschrift van Gieles te leveren:
Kern van deze kritiek is het feit dat Gieles mijns inziens geen methodiek
ontwerpt en beschrijft toch op z'n best slechts enkele delen van methodiek. Ik
meen daar de volgende argumenten voor te kunnen aandragen:
(1)
De auteur hanteert een tamelijk enge omschrijving van methodiek als
uitgangspunt voor zijn onderzoek ("een samenhangend geheel van als
juist beargumenteren, bruikbare en vruchtbare handelswijze die de
groepsleiding in de dagelijkse leefsituatie kan kiezen, uitvoeren en
verantwoorden"). Hierdoor is in zijn beschrijving het element
"rationeel en hiërarchisch geordende handelingen, procedures en
doelstellingen" nogal sterk vertegenwoordigd.
Opgemerkt moet worden dat ik de door Gieles gehanteerde tegenstelling
tussen "gedrag" en "handelen" nogal kunstmatig vindt.
Tevens waag ik het te betwijfelen of de visie die volwassenen en kinderen
als handelende wezens ziet alleen door de kritische orthopedagogiek
vertegenwoordigd wordt. Met deze laatste opmerking zijn we aangeland bij een
ander element van een methodiek, nl. de inzichten uit relevante
(hulp)wetenschappen die mede de methodiek "dragen". Voor Gieles is
dat met name in de orthopedagogiek die volwassene en kind als handelende
wezens ziet. Omdat - zoals hierboven reeds gezegd - het onderscheid tussen
"gedrag" en "handelen" door de auteur niet zo helder
getrokken wordt, blijft de kritische bespreking van diverse visies over
conflicthantering in de literatuur eigenlijk een beetje in de lucht hangen
en leidt dat tevens tot het hardnekkige misverstand dat leertheoretische
methoden tot de categorie "gedrag beheersen" moeten worden
gerekend. Dit terwijl de auteur zelf aangeeft dat bijvoorbeeld werkers in de
"Cursushuis-methodiek" zich zullen herkennen in de door hem
beschreven conflicthanteringmethodiek. Het is overigens buitengewoon spijtig
dat het literatuuronderzoek (zie hoofdstuk 1) zich niet verder uitstrekt dan
het begin van de jaren tachtig.. Onduidelijk blijft in de beschrijving voor
welke doelgroep binnen de hulpverlening de ontwikkelde
conflicthanteringmethode eigenlijk het meest geschikt is. Het aantal
leefgroepen dat heeft meegedaan aan de eerste en tweede fase van het
onderzoek blijkt zeer heterogeen te zijn, zowel qua leeftijd, sekse als type
tehuis. Deze verschillen worden na de implementatie van de methodiek niet
nader geëvalueerd in termen van succes van de methode. Dit brengt me op een
ander aspect:
(2)
Een methode moet m.i. ook zichtbaar maken op welke wijze doelmatige
hulpmiddelen zoals fysieke omgeving, locatie en organisatievorm ingezet
worden. In dit verband valt het op dat de auteur zo weinig aandacht besteedt
aan omgevingsfactoren die binnen de residentiële hulpverlening zo'n
belangrijke rol spelen. Het onderzoek is verricht in een elftal leefgroepen
die gemakshalve als "klassieke" leefgroepen gekarakteriseerd
kunnen worden. Het is bekend dat deze vorm van residentiële zorg onbedoelde
negatieve neveneffecten op de interacties van de groepsleden heeft. De
auteur gaat hier slechts summier op in. Omdat de dragende visie van het
proefschrift is: het kritisch staan ten opzichte van de sociale
werkelijkheid en het ontwikkelen van nieuwe handelingsmogelijkheden, lijkt
dit weinig recht te doen aan omgevingsfactoren op gespannen voet te staan
met de omgevingscondities waarbinnen het onderzoek verricht werd.
In de inleiding stelt de auteur dat zijn proefschrift niet allen door
wetenschappers, maar ook door groepsleiders gelezen dient te kunnen worden. Ik
betwijfel of hij daarin geslaagd is. Het proefschrift is alleen al door de
gebruikte rommelige lay-out (vele lettertypen, volle bladzijden, zeer veel
drukke, met informatie volgepropte schema's en tabellen) visueel lastig toegankelijk.
De hoofdstukken waarin literatuur (hoofdstuk 1) en methodologische
referentiekaders (hoofdstuk 3) en kernbegrippen (hoofdstuk 10) besproken worden,
zijn soms slaapverwekkend.
De sterkste, gemakkelijk leesbare en meest interessante hoofdstukken worden
gevormd door de logboek-analyses (hoofdstuk 4), procesbeschrijvingen (hoofdstuk
5), de concrete beschrijving van de voorlopige conflicthanteringmethodiek
(hoofdstuk 7) en delen van hoofdstuk 11 (werken in de leefgroep: omgaan met
botsingen). Ik hoop dan oom van harte dat de auteur tijd, moed, een uitgever en
wellicht een didactisch onderlegd co-auteur weet te vinden om deze hoofdstukken
tot een nieuw praktijkboek over conflicthantering voor groepsleiders te laten
uitgroeien. Daaraan bestaat in Nederland zeer zeker behoefte.