Klimaatbevordering in leefgroepenAanzetten tot een conflicthanteringVerslag uit een lopend onderzoekF. GielesIn: J.E. Rink & J. Rijkeboer, Bruikbaar onderzoek in de hulpverlening; de ontwikkeling van praktijktheorie, discussie- en werkboek; Wolters-Noordhoff, Groningen 1983.
Woord vooraf door J.E. Rink en J. RijkeboerGieles is onder meer verbonden aan het Orthopedagogisch Instituut van de Universiteit te Nijmegen. Hij is zeer vertrouwd met de tehuisopvoeding van kinderen en jongeren.(1) Het navolgende onderzoeksverslag is een weergave van een deelonderzoek naar conflicthantering in leefgroepen in internaten.(2) Een juiste conflicthantering bevordert het klimaat in de leefgroepen. Daarvan hangt het succes van (gedwongen) plaatsing in internaten van jongens en meisjes veelal van af. Gieles noemt als doelstelling van zijn onderzoek het ontwikkelen van een methodiek (voor de conflicthantering) die bruikbaar is voor groepsleiders in tehuizen. Bovendien worden ook de verzameling en bewerking van de onderzoeksgegevens in een zeer nauwe samenwerking tussen onderzoeker en hulpverleners in het veld voorbereid en uitgevoerd. Dit is een van de intenties in bruikbaar onderzoek. Noten
1. Plaatsbepaling van een vraagstelling voor het onderzoekIn dit hoofdstuk begeven we ons naar enkele van de vele reservehuiskamers die er zijn voor jeugdigen die niet thuis kunnen wonen: de tehuiskinderen. Als zij 's-middags uit school komen, gaan zij naar hun tijdelijk huis, waar een grote theepot klaarstaat met tien of meer kopjes eromheen in een vaak grote huiskamer. En daar is dan de leider of leidster die die middag dienst heeft. Het maakt voor de kinderen nogal uit wie er dienst heeft: de een weet beter sfeer te scheppen dan de ander. En sfeer, warmte, gezelligheid en een goed lopende huishouding zijn belangrijke wensen van tehuiskinderen. (Angenent c.s., 1977). Het scheppen van deze sfeer en, over langere tijd gezien, het scheppen en behouden van een goed groepsklimaat , dát is een taak die een appèl doet op de vakbekwaamheid van de groepsleiding. Hoe kan dat nu gebeuren is de vraagstelling van dit onderzoek. Zijn er aanwijzingen voor te geven? Is er een theorie op te stellen die groepsleiders daarbij kan helpen? Men zegt wel dat je in het vak van leefgroepsleider niets hebt aan theorie: "je hebt het in je of je hebt het niet in je". Ik had het kennelijk in me en heb het jarenlang zelf met plezier gedaan. In de jaren daarna begeleidde ik groepsleiders en nu probeer ik in dit (promotie)onderzoek een theorie op te bouwen over het scheppen van een goed groepsklimaat in leefgroepen. In onze studeerkamer ligt een berg vakliteratuur. Echter: deze gaat voornamelijk over manieren van denken en doen, die afkomstig zijn uit spreekkamerpraktijk. Ik denk dat het daarom is dat deze ideeën vaak niet bruikbaar zijn in de huiskamers waar groepsleiders vaak hun werk doen. In dit onderzoek probeer ik een eigen vaktheorie op te bouwen, die wel afkomstig is van de plek waar het werk plaatsvindt: een huiskamertheorie. 2. De doelstelling van het onderzoekIk wil komen tot methodiekontwikkeling. Dat wil zeggen: tot praktische aanwijzingen en tot een theoretisch denkkader dat groepsleiders in tehuizen helpt hun specifieke vakbekwaamheid te ontwikkelen, in het bijzonder omtrent het scheppen van een goed, dat wil zeggen leefbaar, werkbaar en groeibevorderend klimaat in hun leefgroepen. 3. De onderzoekspopulatie en de onderzoeksgroepenDe te ontwikkelen inzichten zijn bedoeld voor alle groepsleiders in alle typen tehuizen. De opzet van het onderzoek is zo, dat er vijf leefgroepen in betrokken zijn van uiteenlopende aard. In dit verslag wordt verteld over drie groepen, waarin het omgaan met conflicten bestudeerd is. Het zijn, in gefingeerde namen: "De Berenberg": elf jongens van 15-18 jaar en vier groepsleiders/sters in een vakinternaat voor jongens. "De Apenrots": elf jongens van 11-16 jaar en vijf groepsleiders/sters in een behandelingstehuis voor jongens en "Het Mezennest": acht meisjes van 15-18 jaar en vijf groepsleiders/sters (deels in deeltijd), die in een eigen groepshuis wonen op het terrein van een grote inrichting voor jeugdigen. 4. De globale opzet en een typering van het onderzoekIn een vijftal groepen van tehuizen voor jeugdigen wordt, gedurende zes à 12 maanden, geprobeerd het leefgroepklimaat te verbeteren en gelijktijdig de nodige gegevens over dit proces te verzamelen. Eveneens gelijktijdig worden deze gegevens bewerkt, teruggerapporteerd en bediscussieerd. Groepsleiding, begeleiders en onderzoekers werken hierin nauw samen. Aan de hand van de gegevens en de discussies worden gaandeweg begrippen, categorieën en inzichten geformuleerd: bouwstenen voor een te ontwikkelen theorie over het handelen van leefgroepsleiders. Uit die theorie worden, zo mogelijk, toetsbare hypotheses afgeleid alsmede praktische aanwijzingen voor de groepsleiding. Van welke aard is dit onderzoek?
Als filosofische achtergrond is er het symbolisch interactionisme (Blumer 1974), vooral de opvatting dat mensen zelf hun eigen sociale werkelijkheid en hun eigen geschiedenis scheppen en wel door het maken van keuzes. 5. De wijze van verzameling en bewerking van het materiaalStap 1 Het aangaan van een samenwerkingsrelatieIk ga met de groepsleiding van een leefgroep, hun begeleiders en een stagiaire orthopedagogiek een relatie aan van samenwerking op basis van gelijkwaardige doch in functie verschillende taken. Een stagiaire neemt 30 uur per week actief deel aan het dagelijks groepsleven en heeft als opdracht al doende het team te begeleiden (in samenspraak met de andere begeleider(s). Ik zelf neem een deel van de teambegeleiding als taak, namelijk voor zover dit het werken aan het groepsklimaat betreft. Stap 2 Beeldvorming van het leefklimaat in de groep: "de foto"In deze stap wordt getracht gezamenlijk een beeld te krijgen van het leefklimaat van de groep, zoals dat wordt aangetroffen. Daartoe wordt aan de stagiaire gevraagd (na verloop van enkele weken deelname aan het groepsleven) aan de hand van 22 klimaatsaspecten een beschrijving te maken van het klimaat van de groep. Deze aspecten zijn ontleend aan de literatuur (Theunissen 1980, Polsky 1968, Gieles, 1981 hoofdstuk 6 en Gieles, Verslag 1981) en verwijzen onder andere naar de opvoedingsstijl van de groepsleiding, de rollen van de groepsleiding zoals oppasser, gids, steungever enzovoort. Aan de groepsleiding wordt de vraag gesteld: "Willen jullie in je dienstoverdracht iedere dag iets opschrijven, vanuit je dienst, dat je van belang vindt voor het groepsklimaat?" Dit wordt opgeschreven in het zogenaamde logboek (ook genoemd: journaal of overdrachtsboek). Hierin schrijft de groepsleiding direct na het werken in de groep, wat zij voor collega's en onderzoeker van belang vindt. Dit logboek wordt in deze fase van het onderzoek door mij gecodeerd. In de kantlijn zet ik het nummer van dat klimaatsaspect, waarop de passage van toepassing is. Al snel bleek dat er aan de lijst van 22 aspecten 2 toegevoegd dienden te worden en dat enkele andere aspecten nauwelijks in de beschrijving van de groepsleiding zijn terug te vinden. Vervolgens wordt (over één à drie maanden tijds) ieder aspect langsgelopen en samenvattend beschreven. Aldus ontstaat een presentatie van het groepsklimaat, zoals dit door de groepsleiding al werkend is beschreven. Deze gegevens en de beschrijving door de stagiaire vullen elkaar aan en vormen gezamenlijk een "foto" van het groepsklimaat op dat moment in die groep. Vervolgens wordt deze "foto" voorzien van een samenvatting en een beschouwing. In de "foto" wordt getracht het aangetroffen klimaat te beoordelen. In de beschouwing wordt getracht de verschijnselen met elkaar in verband te brengen en inzichtelijk te maken (aan de hand van) die denkmodellen, die ik in mijn vorig onderzoek bruikbaar heb bevonden voor leefgroepswerk (zie Gieles 1981): systeemtheorie, groepsdynamica en communicatietheorie. Tenslotte wordt de "foto" met het team groepsleiders besproken. Stap 3: Het opstellen van werkdoelenVervolgens wordt aan de groepsleiding de vraag gesteld: "Wat willen jullie gaan verbeteren aan het groepsklimaat?" In een bespreking kiezen groepsleiders, stagiaire en onderzoeker gezamenlijk de werkdoelen. Zonodig bewaken beiden laatsten dat de wensen van de bewoners, voor zover bekend uit ontmoetingen, groepsgesprekken en ander onderzoek, dan wel dat er naar deze wensen gevraagd wordt. Met het opstellen van de werkdoelen zijn de voorbereidende stappen genomen en begint het eigenlijk methodiekzoekende gedeelte. Stap 4: het verzamelen van de gegevensOns doel is het ontwikkelen van methodiek, dat wil zeggen aanwijzingen en inzichten omtrent het doelgericht handelen van groepsleiders bij het werken aan het groepsklimaat. Welke gegevens hebben wij daartoe nodig? Mede met behulp van Rinks boek van 1980, consequent ook voortbouwend op wat ik in mijn boek van 1981 (hoofdstukken 8 en 25) stelde over de aard van orthopedagogisch onderzoek, stelde ik de volgende redenering op. Het handelen van de groepsleiding vindt plaats:
Ons onderzoeksobject is derhalve: het willen, handelen en (grotendeels intuïtieve) denken van de groepsleiding tijdens hun werk aan het leefgroepsklimaat (op bepaalde momenten en in bepaalde situaties) en de effecten daarvan op (aspecten van) het leefgroepsklimaat. We moeten ons derhalve afvragen:
Welnu, het zijn deze vragen die wij aan de groepsleiding stellen. Het gaat ons erom wat zij hierop al werkend antwoorden. Daarom stellen wij deze vragen direct na de dienst , en wel op het moment dat zij in het logboek verslag doen van hun dienst. Hierna kan stap 4 nauwkeurig beschreven worden. De vraag aan de groepsleiding luidde namelijk:
Het antwoord op deze vragen is dus in het logboek te vinden, samen met de andere gegevens die de groepsleider na de dienst belangrijk vond om op te schrijven. Ook de stagiaire schrijft, aan de hand van dezelfde vragen, gebeurtenissen op in het logboek. (Naast de verslagen die voor de stagebegeleiding dienen). De gegevens voor het onderzoek hebben dus de vorm van een doorlopend verhaal met gebeurtenissen, feiten, hartenkreten en meningen. Dit logboek wordt vervolgens wekelijks gekopieerd en aan mij ter hand gesteld. Ik lees en verwerk de tekst zo snel mogelijk. Het bleek dat de groepsleiders, die toch een overdracht moeten schrijven, dit gaarne wat uitvoeriger doen als ze weten dat ik dit aandachtig lees en er vrij snel over terugrapporteer. Het verstrekken van de voor het onderzoek benodigde gegevens kost de groepsleiding dus vrijwel geen extra tijd en het wordt, naar zij zeggen, geenszins als belastend ervaren. Zij stellen zichzelf en elkaar ook vele vragen in het logboek. Stap 5: Het bewerken van de gegevensa) Het coderen Een eerste ordening van het (overvloedige) materiaal wordt verkregen aan de hand van de bovengenoemde zes vragen: deze dienen dus als ordenende categorieën. Zij worden als getallen geschreven in de kantlijn van het gekopieerde logboek. Aldus:
Vervolgens worden in eerste instantie de situaties van een of meer trefwoorden voorzien. Ook deze trefwoorden zijn aanvankelijk louter ordenende categorieën met als enige bedoeling het materiaal overzichtelijk te maken. Leidraden bij de keuze van de trefwoorden zijn de volgende:
b) Het ordenen Het van getallen en trefwoorden voorziene logboek wordt opnieuw gekopieerd. Het ene exemplaar wordt chronologisch opgeborgen, uit het andere exemplaar worden alle gecodeerde situaties en uitspraken daarover geknipt en vervolgens worden deze passages per trefwoord bij elkaar geplakt. Na het knippen en plakken verschijnen dan (per leefgroep) overzichtelijk bij elkaar: alle gebeurtenissen en uitspraken die te maken hebben met (bijvoorbeeld) nieuwkomers in de groep, omgangsvormen, de huishouding, de groepskas, de nacht en ook zo: de conflicten. Aangezien situaties soms met meer dan een trefwoord aan te geven zijn, moet bij het ordenen een keuze gemaakt worden. Leidraad is hierbij vooral de vraagstelling die op dat moment bestudeerd wordt. Worden bijvoorbeeld de maaltijden bestudeerd, dan komt een "conflict tijdens maaltijd" bij maaltijd terecht, worden de conflicten bestudeerd, dan komt het bij "conflict". Ook kan voor dubbele opberging gekozen woorden als de passage rijk is aan inhoud, bijvoorbeeld: het "groepsgesprek over de omgangsvormen", dat in "De Berenberg" plaatsvond. Na deze ordening is het materiaal toegankelijk voor onderwerpsgewijze bestudering. Het doorlopende verhaal van het logboek is nu een geordend geheel van praktijkervaringen geworden. c) Het analyseren Per maand worden per leefgroep een of enkele onderwerpen nader bestudeerd. Die onderwerpen namelijk, die op dat moment actueel zijn in het groepsproces (waarover dus veel geschreven is door de groepsleiding) en/of die onderwerpen die op dat moment in die groep als deelvraagstelling zijn afgesproken. Zo maakte de komst van een nieuwe jongen in "De Berenberg" het onderwerp "nieuwkomer" actueel en bestudeerbaar. In "De Apenrots" waren in een bepaalde maand veel conflicten tussen groepsleiding en de informele leiders van de groep. In een andere maand deden zich opvallend veel conflicten voor tussen de jongens onderling. In beide groepen waren er al snel voldoende beschrijvingen van conflicten voorhanden om een nadere bestudering van de vraag "Hoe kun je omgaan met conflicten" mogelijk te maken. Uit deze vraagstelling worden hierna in dit hoofdstuk de voorbeelden gekozen. De analyse houdt in dat er gezocht wordt naar woorden, die het beschrevene samenvatten en typeren. Deze woorden verschijnen in de kantlijn en worden later op overzichtsvellen overgenomen. Op deze manier worden de situaties, waarin conflicten voorkwamen, getypeerd en geordend in groepjes. Een van die groepjes is bijvoorbeeld: conflicten tussen jongens en groepsleiding rond regels. Zo worden vervolgens ook de doelen, de werkwijzen/middelen, de effecten enzovoort door middel van samenvattende en typerende woorden aangegeven. Deze woorden komen aanvankelijk zoveel mogelijk voort uit de tekst: "uit de groep gezet", "jongens bij elkaar geroepen". Die woorden komen dus uit het taalgebruik van de groepsleiding of van de stagiaire. Andere woorden komen uit het taalgebruik van de onderzoeker, dat weer ten dele afkomstig is uit de literatuur. Bijvoorbeeld: "Ik-boodschap", een van Gordon (1977) afkomstige term. Deze woorden zijn in dit stadium van het onderzoek te zien als voorlopige begrippen met een typerende functie. In de loop van het onderzoek verandert dit, zoals verderop zal blijken. Het werken met deze voorlopige begrippen maakt het mogelijk de gebeurtenissen te overzien en te vergelijken. Dat is de volgende tussenstap: d) Het overzien en vergelijken Het is nu mogelijk om vergelijkbare situaties naast elkaar te leggen en de werkwijze van de groepsleiding en de afloop van de gevallen met elkaar te vergelijken. Het is vooral tijdens dit vergelijken dat de theoretische notities, vermoedens of inzichten opkomen. Twee voorbeelden hiervan uit "De Berenberg":
Toen de effecten in korte bewoordingen op een lijst waren geschreven, viel het op dat slechts in een van de tien situaties groepsleider en jongen bij elkaar in de buurt bleven, en dat dit in negen situaties niet zo was: zesmaal werd de jongen uit de groepsruimte gestuurd, tweemaal trok de groepsleider zich terug en eenmaal de jongen. Negenmaal werd het contact verbroken - en dat in een leefsituatie, waarin je elkaar nauwelijks kunt ontlopen. Zesmaal werd de jongen uit de huiskamer gestuurd - dat lijkt strijdig met de essentie van het beroep van de groepsleiding, namelijk het bieden van een leefsituatie (huiskamer) voor jongeren, die van hun eigen huiskamer zijn weggestuurd. Dit bracht ons ertoe, conflicten eerder als contactproblemen dan als macht- of regelproblemen te gaan benaderen en de vraagstelling uit te breiden: "Hoe ga je zo met conflicten om dat én het contact gehandhaafd blijft én de afspraken (regels) serieus genomen worden? 2. Een conflict dat vier dagen duurde Dit conflict tussen enkele jongens en elk der dienstdoende groepsleidingen is uitvoerig beschreven. Dat leverde een lijst van middelen/werkwijzen op, waarvan sommige niet en andere wel conflictoplossend bleken te werken: de niet-oplossende middelen waren: eenzijdige bevelen, "preken", tegenboycot; samen te vatten als: op je strepen gaan staan en machtsmiddelen gebruiken. Deze middelen leidden tot escalatie (d.w.z. uitbreiding van het conflict tot andere plaatsen/personen/momenten/onderwerpen), of ze leidden tot verbreking van het contact tussen de conflictpartners dan wel tot kortdurende schijnoplossingen die het conflict even later weer opnieuw deden opvlammen. Welke middelen/werkwijzen werkten nu wél oplossend? Dat waren: het doen blijken van twijfels, onzekerheid en gevoelens van onmacht aan de jongens. Het openstaan voor wat de jongens ervan vonden (ook al was de groepsleider het daar niet mee eens) en het proberen zich in hun standpunt in te leven. Dit bracht ons bij de notie: bij een conflict lossen machtsmiddelen niets op omdat deze slechts tot escalatie of kortstondige rust in de situatie leiden; terwijl contactbevorderende middelen wél oplossend werken. Uit deze voorbeelden blijkt dat systematisch vergelijken van beschreven situaties methodische aanwijzingen en inzichten kan opleveren. Er blijken feitelijke verbanden tussen bepaalde situaties, doelen, werkwijzen of middelen en afloop. Het door vergelijkingen opsporen en vervolgens opschrijven van deze gevonden verbanden rondt de stap van het bewerken van het materiaal voorlopig af. Stap 6: Het zoeken van verklaringen van de gevonden verbandenNa identificatie en registratie van de feitelijk gevonden verbanden blijf ik hierbij stil staan. Ik probeer verklaringen te vinden voor deze verbanden. Hierbij maak ik gebruik van begrippen uit de literatuur, uit eigen eerder verricht (voor)onderzoek of ik formuleer nieuwe begrippen met een verklarende functie. Na de eerste serie conflicten vergeleken te hebben was de gedachtegang ten behoeve van de conflicthantering onder meer als volgt: Na een niet opgelost conflict lijkt nabijheid niet meer zo goed mogelijk. In een leefgroep kun je elkaar nauwelijks uit de weg gaan. Zo'n situatie ervaart ieder als moeilijk houdbaar. Nabijheid is mogelijk als je contact met elkaar hebt. Contact komt voort uit communicatie. Het lijkt derhalve vruchtbaar, conflicten te bezien als contactproblemen, die ontstaan na een stagnatie in het communicatieproces, namelijk doordat er een boodschap is uitgezonden die voor de ander onaanvaardbaar is; zo'n boodschap wordt niet ontvangen en niet herkend. Daardoor stagneert het contact en is nabijheid niet goed mogelijk. ("Contact" is in een vooronderzoek, in verband met de bestudering van de werking van groepsgesprekken omschreven als: "De beleving, die bij een of beide contactpartners ontstaat, in of na een communicatieve reeks, waarin boodschappen zijn uitgewisseld, ontvangen of herkend (blijkens feed-back) in het eigen belevingskader. Kenmerkend is de (mogelijkheid tot) toenadering van c.q. tot de ander, van een mogelijke verkleining van de afstand"). Welnu: de middelen en werkwijzen, die conflictoplossend werkten konden dit effect teweegbrengen omdat ze tot contactherstel leidden en/of de communicatie weer op gang brachten. Tot deze laatste groep behoren de opmerkingen van de groepsleiding, dat zij met het conflict in de maag zat en ook niet meer wist hoe verder te handelen. Dat zijn boodschappen die gaan over de communicatie, die in staat blijken de communicatie te herstellen bij stagnaties. We kennen ze uit de literatuur als: metacommunicatie. (Watzlawick c.s., 1967). Dit zou tot de methodische aanwijzing leiden dat de groepsleiding twee conflicterende mensen (leiding/jongens) kan helpen over en weer te helpen de boodschap te doen overkomen en daardoor het contact te herstellen. Stap 7: Het terugrapporteren en bespreken van de gevonden verbanden en inzichtenTerugrapportage vindt per leefgroep maandelijks plaats in de vorm van een "notitie": een werkstuk van 5 à 12 getypte vellen waarop verslag wordt uitgebracht van de stappen 5 en 6: de bewerking van een aantal logboekgegevens, geconcentreerd rond een of enkele onderwerpen. Deze onderwerpen worden soms tevoren afgesproken, soms ook gekozen op grond van het materiaal. In dat geval gaat het over datgene waarover de groepsleiding in de tijd ervoor veel geschreven heeft. Zo zijn er notities over de huishouding, de maaltijden, het geld, nieuwkomers, de eigen kamers, over eigen verantwoordelijkheid van de bewoners, over ziek zijn, seksualiteit, over groepsgesprekken en over conflicten. In zo'n notitie worden dan (om weer bij het onderwerp conflicten te blijven) een aantal conflictsituaties letterlijk weergegeven, dan wel worden overzichtslijsten uitgetypt waarop de samenvattende termen staan. Ook worden de gevonden verbanden weergegeven, gevolgd door de opgekomen verklarende vermoedens en inzichten. Op basis van die inzichten zijn methodische aanwijzingen en adviezen te formuleren en uiteraard ook vragen te stellen. Deze notitie wordt aan ieder teamlid verzonden en vervolgens met het team groepsleider, de stagiaire, de begeleider(s) en de onderzoeker besproken, zodanig dat men het aangeboden denkkader kritisch benadert en gezamenlijk zoekt naar inzichten en richtlijnen voor het handelen in de weken daarna. De onderzoeker neemt hierbij vooral een discussiestimulerende en luisterende houding aan. Zo'n gesprek draagt kenmerken van een zogenaamde "Diskurs", zoals deze belangrijke fase in handelingsonderzoek door Moser (1977) genoemd wordt. Het is een kritische toets voor de levensvatbaarheid van de opgekomen voorlopige inzichten en bovendien een bron van nieuwe en aanvullende inzichten. Het verslag van deze besprekingen wordt bij de notitie gevoegd. Een voorbeeld hiervan uit de eerste bespreking over conflicten in "De Berenberg": Dominantieconflicten Onder deze samenvattende term stonden in de notitie een groot aantal gebeurtenissen, uitspraken en gedachten die betrekking hadden op het feit dat in deze groep één jongen door zijn grote lichamelijke kracht zijn groepsgenoten sterk overheerste en heel wat angst om zich heen zaaide. De rond dit probleem vermelde middelen hadden geen van allen enig probleemoplossend effect. Een van de middelen was bijvoorbeeld, dat de groepsleiding bij enkele basisregels niet wilde schipperen en deze, juist tegenover deze jongen dwingend wilde volhouden. Het aantal conflicten met deze en met andere jongens nam daarop alleen maar toe. Zelf zocht ik de oplossing van dit probleem in de richting van de leiderschapsprocessen in de groep, zoals die beschreven staan in hoofdstuk 31, over de informele leiders, van "Groepsleider...een vak apart" (Gieles, 1981). Deze theorie komt erop neer dat informele leiders de groep in die opzichten leiding geven, waarin de formele leiding de groep te weinig leiding geeft. Deze theorie bleek echter in dit geval niet op te gaan. Toen wij in de bespreking van de notitie ingingen op de mogelijkheid conflicten als contactprobleem te benaderen, zag een van de groepsleiders ineens in wat hij eigenlijk al deed in de omgang met deze jongen: de laatste tijd interpreteerde hij het overheersend gedrag van deze jongen niet als een vraag om macht over de andere jongens, maar als een vraag om contact. Doordat hij dit vrijwel letterlijk zo opvatte en hielp dit contact ook tot stand te brengen, leek het probleem van de overmacht als het ware weg te smelten. Ook zo'n dominantieconflict bleek dus als contactprobleem te benaderen zijn. We besloten op deze manier te gaan werken en zo te proberen conflicten op te lossen en in het logboek te beschrijven hoe dit zou verlopen. (Uit het vervolg bleek dat het dominantieprobleem met deze werkwijze in de kortste keren verdween). Zoals uit dit voorbeeld duidelijk blijkt, maakten afspraken over de werkwijze en over de verslaglegging in het logboek deel uit van de bespreking. Zo werd gevraagd ook conflicten die men wél oploste te beschrijven, zodat een vruchtbare vergelijking mogelijk zou zijn met conflicten die zich niet lieten oplossen. En daarna begon de volgende ronde: De stappen 4 t/m 7 herhalen zich vervolgens. Dit gebeurt zes à tien maal per leefgroep. Stap 8: Herhaalde beeldvorming en evaluatie.Na zes à twaalf maanden zo gewerkt te hebben wordt er opnieuw een "foto" van de groep samengesteld. Deze vergeleken we met de eerste "foto" aan de hand van de vragen:
Ook feiten, verbanden en vermoedens die we vonden naar aanleiding van deze vragen schreven we op een bespreking op en bespraken we. Stap 9: Vergelijken tussen de groepenNa van verscheidene leefgroepen gegevens te hebben verzameld kunnen we vergelijkingen tussen de verschillende groepen trekken met betrekking tot bepaalde thema's: Hoe gaat men in deze groep met de maaltijden om en hoe in die groep? Of, rond de conflicten: hoe ging men in elk der aangetroffen en zich ontwikkelende groepsklimaten om met conflicten? Wat zijn de verschillen tussen een groep met veel en een groep met weinig conflicten? Ook deze vergelijkingen kunnen, analoog aan het in stap 5 vermelde, verbanden, vermoedens en inzichten opleveren? Deze worden opgeschreven. Stap 10: Deze is analoog aan stap 6:Het zoeken naar vergelijkingen met behulp van alle notities, eerder onderzoek en literatuur. Stap 11: Het opstellen van de gevonden theoretische inzichten en methodische aanwijzingenHieruit worden zo mogelijk toetsbare hypotheses geformuleerd. Een en ander wordt in de vorm van twee of meer publicaties aan het werkveld en aan het wetenschappelijk forum aangeboden.
6. Voorlopige resultaten van het onderzoek: Aanwijzingen voor het oplossen van conflicten.De navolgende resultaten zijn voorlopig van aard. Alle stappen zijn nog niet doorlopen. Bovendien worden zij kort en in beperkte mate weergegeven. Voor een uitvoerige weergave van deze resultaten met name ten behoeve van de conflictbehandeling zie: Hoe kun je omgaan met conflicten, Gieles 1982.
Als deze boodschappen inhoudelijk verschillen, doch wel ontvangen en herkend worden, spreken we van een meningsverschil. Daar is mee te leven: de nabijheid van de ander wordt niet onverdraaglijk. Als deze boodschappen echter niet ontvangen en dus niet herkend worden, spreken we van een conflict. De nabijheid van de ander is dan niet of heel moeilijk te verdragen. . 5. Bij een conflict staat een groepsleider voor de volgende taken:
Door expliciet aan te geven dat je in een conflict zit en dat je het wilt oplossen, maar dat je daar op dat moment geen kans toe ziet. Deze boodschap over de communicatie van dat moment kunnen we een metacommunicatieve boodschap noemen. Van belang is voorts, hoe men die boodschap overdraagt. Zo'n boodschap komt namelijk alleen over als hij gesteld is als een wij-boodschap (wij zitten samen in deze situatie) of als een ik-boodschap (ik zit hier aan m'n grenzen), en niet als hij gesteld is in de vorm van een jij-boodschap (jij moet dit of dat). Bovendien moet de boodschap gesteld zijn in de taal, die de ander op dat moment verstaat.
Als eerste geldt: sta open voor de boodschap van de ander, ook al ben je het met de inhoud ervan niet eens. Het gaat er dan om niet alleen het gedrag van de ander te zien, maar dit gedrag als signaal te zien en dit signaal te verstaan. Stel zo nodig open vragen (d.w.z. vragen die niet reeds een antwoord suggereren) aan de ander. Als tweede geldt: zend je eigen boodschap uit in de taal van de ander op dat moment. Vaak zal dit taal zonder woorden zijn: gebaren, lichaamshouding. Ook hier geldt: geen jij-boodschappen, maar ik-boodschappen. Geen veroordeling of afwijzing, wel je eigen grenzen aangeven. Het hierbovenstaande geldt voor conflicten tussen groepsleiders en bewoners en tussen bewoners onderling. Hierbij kan de groepsleider helpen het contact te herstellen.
LiteratuurAngenent, H., A. Deken, F. Kerkhof & A. Strumphler. Kinderen over de groepsleiding in: Jeugd en Samenleving, april 1977. Blumer, H: Symbolisch interactionisme: Perspectief en methode. Meppel 1974. Doets, C: Praktijk en onderzoek, Wetenschap in wisselwerking met praktisch handelen. De Horstink, Amersfoort 1981. Gieles, F: Groepsleider...een vak apart, herziene druk. Alphen aan de Rijn, 1981. Gieles, F: Verslag van het opstellen van een werktheorie en het ontwerpen van een onderzoek naar het verbeteren van het leefklimaat in leefgroepen voor residentiële behandeling van jeugdigen. Nijmegen, Orthopedagogisch Instituut der KUN, 1981. Glaser, B.G. & A.L. Strauss: De ontwikkeling van gefundeerde theorie. Alphen aan de Rijn, 1976. Gordon, Th. Luisteren naar elkaar. Nijmegen 1977. Helmer, J: Constructive and destructive anger in child care work, in: Child Care Quarterly, 7-4, winter 1978 Moser, H: Praxis der Aktionsforschung. München 1977. Rink, J.E: Methodiekontwikkeling in internaatsverband. Orthopedagogisch gerichte personeelsbegeleiding van inductieve aard. Bloemendaal 1980. Theunissen, H: Het sociaal klimaat van de leefgroep. Tussentijdsverslag KUN Nijmegen 1980. Watzlawick, P., J.H. Beavin & D.D. Jackson: De pragmatische aspecten van menselijke kommunikatie, Deventer 1967. Werkgroep Aktieonderzoek, Aktieonderzoek, Instituut voor Orthopedagogiek der Rijksuniversiteit Groningen, 1981. [Later zijn verschenen: |