Een tweede gehechtheidContact met de schaduwkantDr Frans E J Gieles, juli 2023, aangevuld en bijgewerkt in de maanden daarna.
In mijn essay over Hechting [*] schreef ik over ‘hechting’ als noodzakelijke start in het leven van een kind. Wat er mis kan gaan is dat er geen hechting plaatsvindt. Ik schrijf dan: “Er is te weinig contact en relatie met de ouders. […] Het kind voelt zich alleen en het leert niet relaties aan te gaan. Het staat alleen op de wereld. Hopelijk vindt het een Vitalis, een volwassene die wel contact legt en zo de vitaliteit van het kind weet te redden.”En verderop: “Een kind bij wie het eerste hechtingsproces, dat met de ouders, is mislukt, is gebaat met een herkansing: een hechting in tweede instantie, als een Vitalis voor Remí. Ik mag wel zeggen dat dit de rode draad is in mijn leven waarin ik, naast mijn dochter, meerdere pleegkinderen heb mogen verzorgen. Dit niet zonder problemen, maar wel met inzet, liefde en plezier. Remí knapt ervan op, wordt vitaler, omdat er iemand voor hem zorgt; Vitalis knap ervan op, wordt weer vitaal, omdat hij een zinvolle taak op zich genomen heeft.”Ik beschrijf dan de ervaring dat de procesfasen (1) hechting, (2) stabiliteit en (3) onthechting, in een pleegzorgsituatie sneller verlopen. Hier valt nu iets aan toe te voegen. De schaduwkant
Bij Gustav Jung duikt het begrip “de schaduwkant” op:
Er is enige overeenstemming in de orthopedagogiek dat de kans hierop kleiner is naarmate het kind vroeger een tweede hechting wordt aangeboden, vóór de puberteit, anders kun je te laat zijn. Dit laat onverlet dat het ook in die gevallen lelijk mis kan lopen of dat het op zijn minst erg moeilijk wordt voor de nieuwe ouders. Het laat ook onverlet dat het in en na de puberteit ook wel eens goed kan verlopen Contact inclusief de schaduwkantZo kom ik tot de kern-stelling dat voor een tweede kans op gehechtheid niet alleen, uiteraard, contact met het kind nodig, maar contact inclusief de schaduwkant. Dit is een kernstelling uit mijn proefschriftonderzoek. Dit gaat over een methodiek voor het omgaan met botsingen en conflicten in het dagelijkse leven door groepsleiders in de tehuizen voor kinderen, gebaseerd op de analyse van 6000 conflictverhalen van 53 groepsleiders/-sters in elf leefgroepen. Het blijkt er, kort gezegd, niet om te gaan om de kinderen, zoals ‘de theorie uit het hoofdgebouw’ nogal eens zei, ‘structuur’ en ‘houvast’ en soms zelfs ‘professionele afstand’ aan te bieden. Dit wordt vertaald in regels en die resulteren in conflicten met het gevolg van, inderdaad, afstand. Die afstand kan erg letterlijk worden: in twee van de elf groepen waarin men dit type ‘houvast’ nastreefde, liep de groepsleiding met de helft van de kinderen vast, resulterend in weglopen of overplaatsen. In andere groepen werden de maaltijden en het naar bed brengen beleefd en genoemd als de moeilijkste momenten van de dag: juist de momenten waarop de regels golden. We ontdekten wat de kinderen harder nodig hadden: contact inclusief de schaduwkant. Kinderen moeten verdrietig, boos, passief, opstandig en druk mogen zijn. Loopt de boel dan niet uit de hand? Nee, juist niet. De kunst is dan natuurlijk wel om methodisch met die botsingen en conflicten om te gaan. Dit vergt professionele nabijheid in plaats van afstand, optreden en communiceren als persoon tot persoon. In de afgelopen jaren heb ik, gepensioneerd, in mijn huis vaak daklozen opgevangen, onder wie ook mensen die op grond van incidenten uit een kliniek of begeleid-wonen situatie waren weggestuurd. De kunst is dan, zo bleek, om door je optreden, vooral door je manier van communiceren, een incident ‘om te toveren’ tot een akkefietje, dit op te lossen en samen verder te kunnen. Hoe doe je dit? Het staat hier pal boven: door contact inclusief de schaduwkant en door te communiceren als persoon tot persoon.
In mijn definitie van het begrip ‘persoon’ zit ‘het hebben van grenzen’. Geef dus je grenzen aan als persoon in wat ik noem “een grens-aangevende boodschap” die jouw grenzen meldt én de grenzen van de ander respecteert. Dit vergt: niet oordelen en wel empathisch luisteren, waarover we al bij Carl Rogers lezen over de aard van de helpende relatie.
Wie kunnen dit doen?Houden die stief-, adoptie- en pleegouders van hun kind? Ja, natuurlijk! Nog een stap verder: kunnen ook anderen dit doen, dit ‘een Vitalis zijn voor een Remí'? Mijn antwoord is: ja, dat kunnen ook anderen zijn dan een ouderpaar. Vooreerst natuurlijk oma en opa, oom en/of tante, maar ook een juf of ‘mees’ op school, een groepsleider/-ster, een coach in de sport, een pastor, een buurman (een boer bijvoorbeeld!), een oudere vriend(in), een mentor (een ZIM = een Zelf Ingebrachte Mentor), in de literatuur ook genoemd Higly Involved Man/Woman.
Voorwaarde 1 = Je houdt van het kind. We kennen immers de getuigenissen van kinderen en volwassenen dat het overschrijden van die grens grote onvrede en problemen kan geven, wellicht niet op het moment zelf, maar later of veel later. Zo kwamen mij aangiften ter ore die gedaan werden tien, twaalf of zelfs twintig en veertig jaar na de seksuele ervaring als kind. Er zijn ook getuigenissen van mensen die hier hun leven lang over gezwegen hebben, tot ze het eindelijk aan iemand durven te vertellen. Rondlopen met zo’n geheim is zeer belastend. Vandaar de tweede voorwaarde: geen seksualiteit. Er staat niet: geen intimiteit. Ga dus gewoon en goed met kinderen om, zoals goede ouders dit ook doen. Zie bij de bronnen aan het eind van dit artikel mijn artikelen
Is dit moeilijk?Ja en nee. Contact leggen en onderhouden, inclusief de schaduwkant, vergt tijd, geduld en inspanning, naast uiteraard ook de zorg, maar je hoeft hier niet voor gestudeerd te hebben. Een goed en empathisch mens zijn is voldoende. En ja: geduld hebben. Mijn eerste zin in het eerste college voor de studenten in de orthopedagogiek is: “Een orthopedagoog heeft per definitie geduld”. Dit geldt dan ook voor wie een kind met een tweede gehechtheid wil helpen. Voor een groepsleider verschijnen hij/zij zelf en de kinderen ineens in elkaars leven. Contact opbouwen en daarbij geduld hebben is dan het eerste dat moet gebeuren (dus niet De Regels maar het contact). Voor pleeg-, adoptie en stiefouders geldt hetzelfde: ouder en kind verschijnen ineens in elkaars leven; een nieuwe hechting vergt contact én geduld. Vaak genoeg begonnen mijn verzorgkinderen en ik eerst met ‘pamperen’, wat je voor een heel jong kind doet. Pas gaandeweg verschenen er wat redelijke regels en eisen, als de basis van contact hiervoor gelegd is. OnderzoekIn mijn proefschriftonderzoek heb ik samen met 53 groepsleiders en -sters een methodiek ontwikkeld voor het omgaan met conflicten door de groepsleiding in het dagelijkse leven van de leefgroep. De methodiek is ontwikkeld in vier groepen en daarna getoetst en uitgebreid in zeven andere groepen. Het bleek dat de groepsleiding van meerdere (niet alle) teams in staat was om, eenmaal bewust van de zwakke punten van hun tot dan toe gebruikte methodiek, van redelijk snel tot zeer snel in staat was om met de nieuw ontwikkelde methodiek te gaan werken, inclusief dat cruciale contact inclusief de schaduwkant, en te ervaren hoe het groepsklimaat, jongeren én leiding, hiervan opknapte. ‘De theorie uit het hoofdgebouw’In enkele teams dook er een hinderpaal op: ‘de theorie uit het hoofdgebouw’. Dáár werd de overtuiging ‘gepredikt’ (én bevolen!) dat ‘deze kinderen een stoornis hebben, vooral door gebrek aan structuur, en dat zij dus vooreerst structuur nodig hebben. Dat geeft hen ‘houvast’. Structuur schep je door regels en handhaaf je door macht en overwicht. Dus, zagen we, roept dit conflicten op. Jongeren en groepsleiding komen tegenover elkaar te staan – en beiden voelen zich hier ongelukkig bij.
Intermezzo 1
De visie ‘structuur, dus regels, dus macht en overwicht geeft houvast’ heeft een oudere bron. Deze is de beroemde dokter Spock, die als hoofdmotief voor ‘de’ opvoeding introduceerde: Rust, Reinheid en Regelmaat. Ik zag dat dit niet lukte en niet werkte en bedacht dat deze R, R & R vast wel een goede basisinstructie is voor de opvoeding van baby’s en peuters, maar al niet meer voor de kleuters, evenmin voor de basisschoolkinderen en al helemaal niet voor tieners. Kleuters en schoolkinderen gaan de wereld verkennen en tieners gaan ook zichzelf verkennen: wie ben ik, wat wil ik, wat kan ik? Dit vergt meer ruimte dan die R, R & R, die vooral regels oproept, dus macht en overwicht, dus conflicten, dus afstand in plaats van contact. Probeer maar eens in een tienergroep rust te scheppen, dit gaat je niet lukken; reinheid zal je ook nauwelijks lukken en regelmaat bij deze vitale jongeren al evenmin. Wat je dan ziet ontstaan is een erg onnatuurlijk en geforceerd groepsklimaat waarin noch de leiding noch de jongeren zich goed genoeg voelen om te gaan groeien. We zagen dit in enkele groepen, waarin de begrippen “rust & onrust” dagelijks voorkwamen in de dagrapportage die ik las. Rust was goed, onrust was niet goed. Dus, zeg ik dan, is het leefklimaat niet goed, want onnatuurlijk voor kinderen en slechts puur kunstmatig afgedwongen. Ik schrijf dan in een notitie voor het team: “De kinderen werden niet rustig, maar hielden zich rustig”.
In de loop van mijn proefschriftonderzoek bleek dat Contact (inclusief de schaduwkant) een beter basisbegrip is, je op basis van dit contact ook goed met de in een leefgroep onvermijdelijke conflicten om kunt (leren) gaan en dat de opgroeiende kinderen zich een eigen leven gaan creëren. Dit vergt ruimte. Goed, enkele basale regels krijgt de lezer van mij cadeau, mits deze redelijk zijn. Zo kom ik tot een andere basisinstructie, in elk geval voor tieners:
Vergeet de R van Rust, en laat de redelijke Regels niet in dienst staan van een kunstmatige rust, maar van een goed contact inclusief de schaduwkant, dus ook de onrust, het verdriet, de onmacht en alles meer, zelfs ook boosheid. In negen van deze groepen lukt het, vaak zelfs heel snel, deze ‘theorie’ te verlaten en naast en met elkaar het dagelijkse leven te leiden in een verbeterd groepsklimaat. In twee teams van één instelling (met dus één ‘hoofdgebouw’) lukte dit niet en bleek uit de weergave en analyse van de logboeken (‘de overdracht’) dat deze instelling vastliep (door weglopen en/of wegsturen) met de helft van de jongeren. In andere groepen lukte dit wel. In de tiende groep verdween het straffen vrijwel direct en in de elfde groep zelf spectaculair snel. Intermezzo 2
Omdat dit de laatste deelnemende groep was, had ik tijd. Deze benutte ik om eens per tweeweken een volledige late dienst met de groepsleiding mee te draaien. Als snel zei ik dat ik er niet was om de groepsleiding te observeren, beter konden zij observeren hoe ik (volgens ‘mijn’ methodiek) werkte en hoe dit afliep. ‘Vinden jullie het naar bed brengen zo’n moeilijk moment? Laat mij dit maar eens doen’.
Op een zekere avond lag er een huilend meisje in bed, terwijl haar broertje druk-druk-druk rondliep. Ik ging op het bed van het meisje zitten, vroeg haar broertje om er ook even bij te komen zitten en de andere kinderen om even ‘hun eigen groepsleider te zijn’ en zelf stilletjes naar bed te gaan óf mee te luisteren naar het verdriet van het meisje. Dit barstte er als het ware uit en werd door de kinderen prima begrepen. Ik streelde het meisje in slaap, iets dat haar broertje en de andere kinderen ook wel wilden. Het toeval wilde dat het meisje en haar broertje ineens niet meer met weekend naar hun (problematische) ouders konden en/of mochten. Ik bood aan voor hen weekendgezin te zijn, de voogdes en de ouders gingen hiermee akkoord, en tot in de lengte van zo’n tien jaar werd en bleef ik hun weekend- en vakantieadres. Met die regeling konden zij ook weer bij hun vader gaan wonen, waar ik eens in de week ook even naar toe ging. Jaren later zocht ik hen weer op – het contact was gebleven – en vroeg ik om hun terugblik op hun tijd in het tehuis en bij mij. Zowel de jongen, man inmiddels, als het meisje, inmiddels vrouw, wisten zich die avond én de omslag daarna bij de groepsleiding nog goed te herinneren. Ik kreeg zelf het compliment te horen dat dit een keerpunt in hun leven was geweest: “In vier pleeggezinnen en twee instellingen waren wij onhandelbaar – toen en bij jou niet meer.”
Heeft dit met dat contact met de schaduwkant te maken? Destijds was er nog iets niet meer nodig: uit de rapportage over de tijd voor het onderzoek daar begon las ik dat er twee kinderen uit onmacht van de leiding waren overgeplaatst: de oudste (de upper dog) en de jongste (de under dog). Het onderling elkaar pesten verdween uit het groepsklimaat, omdat de groepsleiding haar werk (anders) deed, namelijk het (anders) leiden van het groepsproces, waardoor er geen informele leider, dus geen upper dog, meer nodig was en er ook geen under dog verscheen. Intermezzo 3* Een uitvoeriger versie van dit Intermezzo: 'Kind op schoot ... Mag dit niet meer?' staat op Hierboven lazen we dat de kinderen het fijn vonden om in slaap gekriebeld of gestreeld te worden en dat de jongen het jaren later zich nog als fijn wist te herinneren dat zijn groepsleidster even bij hem in bed kroop om naar hem te luisteren. Kinderen blijken deze vormen van (niet-seksuele) aard en vorm fijn te vinden – ze hebben het nodig. Nu leidde ik ook nogal eens de maaltijden omdat de groepsleiding een van de moeilijkste momenten van de dag vond. Zij waren gewend vrij streng op de regels aan tafel te letten, dus werd het knap ongezellig. Ik ging uit van wat de kinderen gezellig vonden: een beetje reuring, grapjes, ‘we zitten hier niet in een deftig restaurant’ … Een tabel in het proefschrift, gemaakt vanuit de dagrapportage, gaf aan dat de maaltijden daarna minder problemen gaven, minder conflicten, minder moeite, meer gezelligheid. Nu waagde ik het tijdens het eten een kind op schoot toe te staan. ‘Foei, Frans, dat is tegen de regels!’ Wat een absurde regel! Een groepsleider met een kind op schoot straalt geen macht en overwicht uit, maar geborgenheid, rust en dus gezag, voldoende gezag om de maaltijd niet uit de hand te laten lopen. Het kind werd er rustig van – en de groep ook.
Nu sprak ik onlangs iemand die al vele jaren als vrijwilliger een jeugd-knutselgroep leidt in een club-/buurthuis. Een jong kind zat gezellig op zijn schoot te knutselen. De man vertelde dat er plotseling een bestuurslid naast hem stond dat hem verbood een kind op schoot te nemen. Ook mocht hij niet meer 'kopje-rol-over' spelen, want dan zou hij de kinderen veiligheidshalve moeten aaraken en dit was verboden.
Al even recent is de ervaring van een man [!] die een knutselclub leidt. Er kwam een klacht van een moeder dat hij haar kind op schoot had genomen en de eis dat hij dit niet meer zou doen. Een kind van vijf jaar! Van oudere datum is het verhaal van een scouting leider die de rechercheur vertelde dat bij het kampvuur een dertienjarige jongen spontaan bij hem op schoot kroop. De rechercheur uitte zijn twijfel bij dit "spontaan". Deze passage kwam terug bij het psychiatrisch onderzoek van de man, in de rechtszitting en bij de behandelaar: "Een dertienjarige jongen doet zoiets niet spontaan". Tegenwoordig heet dit in modern Nederlands grooming: verleiding tot seksueel contact. Ook bij scouting zijn naar verluidt nu zulk soort regels.
De regel is absurd, je doet de kinderen tekort, je schept afstand in plaats van contact en geborgenheid. We hebben dit ‘te danken aan’ ene Robert M., die op kinderdagverblijven en als oppasser werkte en daar kinderen ernstig misbruikt heeft. Justitie trad hier terecht streng op … maar de jeugdzorg raakte in paniek en schoot in de angst … angst voor intimiteit … verscherpte de regels … en liet de kinderen in de relationele kou staan …
Hierboven schreef ik al:
Over hetzelfde onderwerp schreef ik twee artikelen die u kunt vinden in de lijst van “Bronnen en Lees Meer’ onderaan dit artikel, onder het kopje “Intimiteit, contact, noodzaak en grenzen”. Vermijd vormen van seksuele intimiteit, daar ligt een grens, maar er is nog een grens, namelijk Afstand houden zonder contact te leggen, vermijd ook dat. De onderliggende visieOnder ‘de methodiek uit het hoofdgebouw’ ligt een ‘theorie uit het hoofdgebouw’ en daaronder ligt een visie, een visie op de mens en op het kind, in het bijzonder het hulpbehoevende kind. Voor een visie hoef je niet gestudeerd te hebben, je kunt ook zelf nadenken. Hiervoor duiken we in de orthopedagogiek, omdat juist daar oog is voor de kinderen die het moeilijk hebben, of als moeilijk beleefd worden, kinderen vaak die op zoek zijn naar een tweede hechting als de eerste gehechtheid niet gelukt is. Misschien valt u, lezer, wel de eer te beurt om zo’n tweede gehechtheid aan een kind te mogen aanbieden, een eer die ik meerdere malen heb mogen hebben.
Hiervoor hergebruik ik de desbetreffende passages uit mijn proefschrift ‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet’“Over tehuiskinderen [Blz. 35] Deze verschillen niet wezenlijk van in een gezin wonende kinderen, hun situatie verschilt en hun levensverhaal bevat veelal meer ervaring. Ze leven vaak intenser dan gezinskinderen. De ontmoeting met hen kan ook intenser zijn. Ik ontmoette vele van hen en zij lieten mij zien: diepe haat en intense liefde, felle woede en hevige blijheid, doffe wanhoop en ijzersterke hoop, extreme orde en fikse chaos, grote openheid (meestal) en stugge geslotenheid (zelden). Als individu lieten ze wel eens een eenzijdig beeld zien van wat een mens kan zijn, tezamen lieten ze een breed en rijkgeschakeerd mensbeeld zien, dat mijn horizon verbreed heeft. Het eventueel opvallende of ongewone in hun doen en laten zie ik als rijkdom aan unieke schakering en mogelijkheden, niet als een stoornis. Als ik een tehuis binnen kom dan zie ik, in mijn optiek, iets anders dan Trieschman e.a. (1980 o.a. p 22) zien. Zij zien, in hun optiek, “onaangepast, onnuttig, chaotisch, niet bij de leeftijd passend gedrag”. Ik zie kinderen vechten voor hun eigenheid, ik zie hen zinvol handelen, ik bewonder hun kracht en hun rijkdom aan gevoel. Ik zie iets anders dan Adler. Hij ziet tehuiskinderen als "onaangepast, emotioneel gestoord, angstig, onrijp, wantrouwend" (1971 p 209). Ik zie iets anders dan Smis; hij ziet "probleemgedrag" dat "vrij massaal verschijnt" (1977b p 452), "gestoorde relatie- en interactiepatronen", het zoeken van "onecht en excessief lichamelijk contact" (p 453), "een te weinig open en echte wijze" van beleven van de aanwezigheid van de volwassene, het achterwege blijven van mededeelzaamheid over persoonlijke aangelegenheden (p 454) ... en zo gaat hij maar door. Zijn boek van 1980 laat (evenals artikelen 1977a en 1978) dezelfde visie zien. Het lijkt mij logisch en verstandig van deze kinderen om aan iemand met zo'n kindvisie geen persoonlijke mededelingen te doen. Smis ziet ze immers niet als persoon, hij ziet slechts "een niet te miskennen uitzicht op de pathologie" (1977b p 454) en hij schetst het tehuis als "een leeuwenkuil." Hij ziet "weinig positieve aanspreekbaarheid", "chaotisch roepen, herrie schoppen en vechten" (p 455). […] Ik werkte zeventien jaar intensief met tehuiskinderen in tehuizen voor ('zeer intensieve') behandeling, ik heb er in de loop van de tijd met een kleine twintig als bewoners in mijn eigen huis geleefd, ik had er velen als trouwe bezoeker of (weekend)logé in huis en ik zie iets anders dan Smis. Mijn visie is namelijk anders en deze visie is juist in de praktijk ontstaan. Smis zegt dan wel dat hij zich in zijn beschrijving tot het essentiële beperkt heeft, maar het hangt nu net van je visie af wat je essentieel noemt en zelfs wat je wel of niet ziet. Smis ziet pathologisch gedrag, ik zie kinderen, handelende mensen, personen als ik. Smis ziet het lichamelijk contact zoeken als "onecht en excessief', ik zie dit contact als zinvolle communicatie en voel de hoogstpersoonlijke boodschappen die ze me zo overbrengen. Smis ziet het lastige gedrag als het essentiële, ik niet. Tehuiskinderen mogen wel eens lastig zijn, gezinskinderen, opvoeders en onderzoekers zijn dat ook wel eens. Als je mij vraagt wat ik het essentiële vind, dan noem ik de maatschappelijke positie waarin tehuiskinderen verkeren als essentiëler dan hun eventueel lastige doen en laten. Afwijkend gedrag is een secundair probleem, te wijten aan het feit dat het kind zijn eigen innerlijke logica, zijn eigen levensontwerp, zijn wil niet kon volgen omdat de volwassenen dwingend ingrepen op een manier die niet paste bij de eigenheid, het unieke persoon zijn van het kind.”
Twee kindvisies, twee mensvisies[Blz 26 ev., sterk ingekort] In de orthopedagogiek tref ik drie modellen aan, gebaseerd op twee mensvisies en dus kindvisies, met als kernbegrippen “gedrag” en “handelen”. Het onderscheid is te zien in een deel van Schema II 1 op blz. 27
Deze twee visies leiden tot drie modellen in de orthopedagogiek:
Duidelijk zal zijn dat ik het handelingsmodel verkies boven de andere modellen. Cruciaal hierin is om ook het kind te zien als handelend wezen.
Ook het kind is een persoon
Cruciaal in deze stellingname is het begrip “persoon”.
In een proefschrift moet je je begrippen definiëren, dus daar gaan we dan: [Blz 31]
De bronnen en 'Lees meer'
Verhalen over de tweede gehechtheid
< https://www.jeugdzorgnederland.nl/wp-content/uploads/2020/02/Die-ene-jongere-binnenwerk_.pdf >
Hommes, J.P., Kinderen die je niet gemakkelijk loslaat - Over interacties met kinderen die al in hun eerste relaties teleurgesteld werden
de Lange, Dr G., Hechtingsstoornissen - orthopedagogische strategieën. Dekker & Van de Vegt, Assen, 1991.
Maier, Henry W., The core of care: Essential Ingredients for the Development of Children Home and Away from Home, In: Child Care Quarterly 8(3), Fall 1979
Herdrukt in De groepsleider, Basisboek voor werkers in de residentiële hulpverlening, door Maurice van Lieshout en Maria Ruigewaard (Red.), Acco, Amersfoort/Leuven, 1987 < https://www.human-being.nl/Bibliotheek/kerntaak.htm > De groepsleiding [...] ging aanvankelijk uit van de gedachtegang [*] dat de jongens nog niet toe waren aan het aangaan van een relatie met de groepsleiding en dat zij vooral 'structuur' nodig hadden. Die structuur nam de vorm aan van regels. Een van die regels was dat er tussen en buiten de drie maaltijden per dag niet gegeten kon worden. [...]
Intimiteit, contact, noodzaak en grenzen
Frans Gieles, Warmte en intimiteit, kan dat wel? Jeugd & Samenleving, aug-sept 1983, themanummer 'De groepsleider'
Gieles, F.E.J., Voorzichtige verkenningen van de grens tussen gewenste en ongewenste intimiteit, Lezing, Vlaamse Vereniging van Orthopedagogen, Gent, 24 november 1995; in:
Contact inclusief de schaduwkant
Gieles, Dr Frans E. J., Goed communiceren* in lastige omstandigheden, het hart van de orthopedagogiek De schaduwkant:
< https://www.human-being.nl/Bibliotheek/cc/h10_sv.htm#k. >
< https://www.human-being.nl/Bibliotheek/cc/h11_3_4.htm >
< https://www.human-being.nl/Bibliotheek/cc/h11_3_5.htm > Het kan verkeerd gaan
< https://www.human-being.nl/Bibliotheek/cc/h8_3_2a.htm > Het kan ook anders:
< https://www.human-being.nl/Bibliotheek/cc/h8_3_4.htm >
< https://www.human-being.nl/Bibliotheek/cc/h8_3_3.htm > Kwaad worden en dit uiten was met deze methodiek niet meer nodig. |