7 Februari 2001
Sommigen benaderden mij met kritische vragen, waarom ik mij in therapie begaf: liet ik mij niet psychiatriseren? Niet dus: ik deed inzichten op. Afgelopen nacht, en daarna, kwamen deze inzichten mij helder voor de geest. Aanvankelijk niet helder: in een erg intensieve droom, waar ik helemaal van moest bij komen. Ik had het gevoel een lange weg terug af te moeten leggen en van het geplande voornemen om vroeg op te staan om hard te gaan werken kwam dan ook niets terecht. Maar gaandeweg de dag en de avond, nacht weer inmiddels, werd het mij helder: Zo'n diepgang, gang door de diepte, heeft toch zin en betekenis. De droom gaf de voor mij gebruikelijke entourage: dienst als groepsleider in een kinderhuis; nu als vrijwillig en gratis invaller. De groep liep van geen kant: de groepsruimte was een chaos, de groep al evenzeer, van de jongsten die met een touwtje aan mij vast zaten t/m de oudsten die geheel hun eigen gang gingen. Opruimen, schoonmaken, ordenen, communiceren? Geen beginnen aan! Als dit een beeld is van mijn ziel, dan is het daar niet best mee gesteld... In ieder geval moet er eten zijn, dus ik op zoek: niets te vinden. Dan maar op pad - met het jongetje dat mijn geest onafscheidelijk schijnt te vergezellen, al is het ook vaak een meisje, een gids, een anima. Nu dus een jongetje.
De jonge eend / stormvogel leek dood: gedood door een ander (lees: mijn vader, in gezelschap van mijn moeder en de samenleving van toen, waarin De Duitsers het voor het zeggen hadden, waarna De Kerk de zeggenschap wel even overnam...). Toch was de jonge eend / stormvogel niet dood. IK DOODDE HEM, ZELF ... althans: trachtte dit. Vertaal: ik werd een stille grijze muis zonder enig merkbare vitaliteit. In de droom merkte het jongetje (vertaal: het jongetje in mij) dat het vitale dier niet dood was. HIJ liet het vrij. Het diertje keek onwennig rond en zwom weg - nu ja, niet super-vitaal, maar het zwom. Het was beschadigd, immers. Dit was goed van het jongetje, want onder in de plastic zak bleek een hele voorraad vlees te zitten, netjes verpakt en vers, voldoende om de hele groep te voeden. We konden dus terug. Onderweg kwamen we nog een man tegen die ons een levende kip aanbood om te doden, te plukken en te consumeren. Ik zei beleefd "Nee, dank u, dit durf ik niet en wij zijn al voorzien." Lastige passage. Een kip staat wellicht voor het vrouwelijke en voortplantende: 'Nee, dank u, ik ben al voorzien (van kinderen) en ik vind het (vrouwelijke) griezelig'? De meest waarschijnlijke interpretatie. Mijn vitaliteit is mij als kind ontroofd door een combinatie van ziekte, vader en oorlog, gevolgd door paters. Ik werd een stille grijze muis, een depressief kind. In mijn puberteit herhaalde zich dit, al werkte ik 2,5 jaar (!) aan een compositie over een Griekse Held, Perseus. Deze doodde met behulp van in een spiegel - vertaal: op neurotische wijze - een vrouw, Medusa - vertaal: nam afstand van de toch zeer overheersende moederfiguur. Mijn vitaliteit keerde terug door de Haagse clubhuiskinderen: het jongetje in mij, in gespiegelde vorm dan, ofwel: geprojecteerd in hen, mijn levensredders. Sindsdien is er niets wezenlijks veranderd. Ik was toen 16 jaar..., 1958, en dit bleef zo, tot er in het rampzalige jaar 1997 een ontwikkeling noodgedwongen op gang kwam... die nu dus door gaat: Ik ga nu ZELF leven, zonder spiegelkinderen om mij heen... De laatste is met een sprong volwassen geworden en hier laat ik het wat dat betreft bij. Nu kan ik dat ook. |