8 mei 1998
Situatie 1: brand 1Ik sta in een keuken, ongeveer de keuken van het huis waar ik ben opgegroeid, te zien aan het oude kleine oorlogs-potkacheltje, zo een als vroeger thuis in de keuken stond; er kon een ketel in hangen en er was een platte buis naar achteren waarop je pannen kon neerzetten. Ik constateer een schoorsteenbrand: het kacheltje brandt te hard en ik zie vlammen in de schoorsteen (kan niet in het echt, want de pijp sluit aan op de schoorsteen, maar het is een droom). Ik moet de brandweer gaan bellen. Er is geen telefoon in huis, ik moet op pad. Situatie 2: brugIk steek een brug over. Een apart soort brug: heel hoog boven een rivier en heel smal. Er passen alleen voetgangers op en eigenlijk maar een tegelijk. Toch lopen de mensen in twee richtingen over de brug. Er is een heel lage leuning, te laag om je aan vast te houden. Het is dus balanceren, met al die mensen. Situatie 3: aan de overkant: honden, wit paard, melkboerOp de brug kan ik niet omkijken, maar ik weet dat mijn huidige hond achter mij loopt. Bij de andere oever aangekomen, mis ik hem echter. Ik ga een binnenstad in en ontmoet daar mijn (ex) vrouw Elly. Vreemd genoeg is er nu een andere hond bij mij: een hele grote witte hond. Elly geeft mij nauwelijks enige aandacht: al haar aandacht gaat naar een wit paard aan de overkant van de straat, met bijbehorende kar en kennelijk knappe melkboer. Ik vraag haar: "Waarom ben je niet tevreden met deze hond en mij, en kijk je alleen maar naar dat paard en die melkboer?" Voor zij antwoord kan geven, zegt zij: "Oh, de telefoon gaat." Zij gaat een huis of winkeltje binnen en ik hoor haar praten. Haar stem echter is die van mijn moeder, die kennelijk een neef of zo aan de lijn heeft die vertelt hoe het gaat. Ik hoor: "Ja", "Zo zo," en dergelijke. Het duurt mij te lang en ik ga mijns weegs, wil terug naar huis. Ik denk aan geen brand(weer). Ik ga de brug weer over: terug. Situatie 4: brand 2Ik kom weer thuis. Oei, dat keukenkacheltje is zowat zelf helemaal verbrand, weggegloeid, in elkaar gezakt, roodgloeiende resten metaal. De schoorsteenbrand is alleen nog maar erger geworden. Nu weet ik nog iemand thuis en ga naar de huiskamer om te vragen waarom hij niets gedaan heeft aan die brand: geblust of hulp gevraagd of de brandweer ergens gebeld. Deze persoon (Mh, een bestaand persoon die ik ken), bluste niks; in plaats daarvan steekt hij de krant die hij aan het lezen is, zelf ook nog eens in brand. Ik wil vragen: "Waarom doe je dit?" maar kan het niet. Ik zie nog net mijn vertrouwde huidige hond onder de tafel liggen… en word wakker. Zoektocht naar interpretatieMijn geest heeft wellicht het beeld van de brand hier op 21 april benut om iets bewust te maken. Het feit dat de tweede brand gesticht werd door een persoon Mh middels een krant die hij las, is voor mij een duidelijke verwijzing: de droom gaat over seksualiteit, en wel de mijne. De jongeman vertegenwoordigt de jeugdige vrienden. Het vurige mooie paard verwijst naar de vurige heterofiele vorm van seksualiteit, waarover kennelijk de melkboer beschikt, maar niet ik. De melkboer symboliseert de buitenechtelijke partners van mijn ex-vrouw. Ik heb slechts een gemengd-kleurige, relatief kleine, goede en sullige, maar trouwe huiselijke hond. Zo'n vorm van relatie had ik in de aanbieding, maar ja, bij een vrouw kun je daar toch niet mee aankomen. Zo verschijnt een groter en een wit dier, maar nog altijd een hond en geen paard, laat staan een mooi en vurig paard met bijbehorende knappe melkboer. Deze combinatie weet de interesse van mijn vrouw wel te wekken! Waarom ik niet? Het antwoord is gelegen in het feit dat ik in haar stem die van mijn moeder herken: omdat mijn seksualiteit het niveau van de intimiteit tussen moeder en klein kind nog maar nauwelijks te boven is gekomen. Ja, seksualiteit met vrienden en vriendjes dan? Die wel, maar zie hoe verwoestend dit vuur is. Ik neem het ze (in mijn droom in ieder geval) zelfs kwalijk dat zij dit vuur ontstoken hebben en niets hebben geblust. Het is een droom. Die brug? Ik had al eerder dromen waarin ik probeerde een rivier over te steken. Steeds lukte dat niet of niet direct of slechts met een veerman. Nu balanceer ik op een hoge smalle brug zonder houvast en verloor ook nog mijn hond. Ik moest op pad: naar een volgend ontwikkelingsstadium. Aan de overkant is het echter ook niet allemaal rozengeur en maneschijn. Teruggekeerd thuis al evenmin; het is er zelfs gevaarlijk. Ik interpreteer dat ik hier in de jaren '80 beland ben. Het gevaar ervan bleek pas in 1997. Nadere beschouwing (dd 11 mei 1998)Een impasse dus. Ik bedacht, naar ik meen juist, al hond uitlatend, de avond voor deze droom dat mijn seksueel/emotionele ontwikkeling eigenlijk stil heeft gestaan sinds de Dies Ater. Zo noemde ik, als gymnasiast, 13 december 1954, de dag dat ik de begeerde vriendschap met een begeerd vitaal vriendje niet kon veroveren. De dag heb ik vele jaren daarna nog herdacht, het stond in mijn agenda tot in lengte van jaren. Op de een of andere manier heb ik aangevoeld dat hier iets belangrijks verloren ging. Pas nu, vele jaren later, besef ik - juister gezegd: durf ik dit te beseffen, want ik wist het al - dat deze poging 'onbegonnen werk' was: ik was er niet op toegerust, niet toe in staat, zo bleek wel. Er volgde, nauwgezet reconstruerend, nog een levensloop beïnvloedende, hoogst erotische stoeipartij met buurjongetje Hans. Resteerden slechts verlangens die, onvervulbaar, bijna doodbloeiden. Mijn schoolbankgenoot Lex was, in de 2e klas Gymnasium, de laatste leeftijdgenoot die in, en vooral voor en na de gymnastieklessen het erotische verlangen nog even deed opbloeien. Hij was zo vitaal en ik had mijn vitaliteit, nooit geaccepteerd door mijn vader, al zo ver weggedrongen, dat de afstand onoverbrugbaar was. Ik wist dit en legde mij bij de realiteit neer: Daarna was er nog slechts de stille muis, de oester, het schelpdier, de musicus, componist, filosoof met - deze overgang lag precies in de 2e klas Gymn. - al even oesterachtige vrienden. Ik herinner mij het nu precies: naast mij in de schoolbank zat de voor mij onbereikbare vitale Lex, achterin dezelfde rij zat een collega-stille-muis John1. Later ook nog de nog meer oesterachtige John2, met wie ik terecht later heftige conflicten kreeg: Pas jaren later kwam de bevrijding: het clubhuis met de menigte vitale kinderen. John2 accepteerde mijn plotselinge en zeer radicale overgang niet, evenals mijn vader dit niet deed. Zowel het zoonschap als de vriendschap waren toen onherroepelijk verloren. Ik liet mij mijn vitaliteit (seksualiteit) niet afnemen. Ik had ze terug, zij het in gespiegelde (=neurotische!) vorm en liet mij die niet afnemen, tot in lengte van vele jaren. |