J. Kleijntjens, & Dr. H.H. Knippenberg De inspringende teksten zijn van andere bronnen. met name Hans Korteweg, Hanneke Korteweg-Frankhuisen & Jaap
Voigt, Sophocles, The Theban
Plays, vert. E.F. Watling,
De Grieken meenden, dat sommige menschen door het noodlot gedwongen werden om slecht te handelen, zelfs al wilden zij niet. Toch straften de goden ook wel zulk onopzettelijk gedaan kwaad. Laļus, de zoon van Labdakus, uit Kadmus' geslacht, koning van Thebe, was gehuwd met Jokaste. Toen dit huwelijk kinderloos bleef, ondervroeg Laļus het Delphisch orakel, dat hem antwoordde: "Je vraagt 'n zoon, Laļus. Dien zul je krijgen. Maar weet, dat je door de hand van je eigen kind zult omkomen. Want Zeus verhoorde de vervloeking van Pelops, wiens zoon Chrysippus door jou op de Nemeļsche spelen werd ontvoerd."
Om dat onheil van zich af te wenden, liet de koning, zoodra hem 'n zoon geboren werd, het kind met doorboorde voeten in 'n bosch aan 'n boom binden, opdat het door wilde dieren verscheurd zou worden. Maar de knaap werd door 'n herder van den Korinthischen vorst Polybus gevonden. Hij had medelijden met het wicht en bracht het z'n koning, wiens echtgenoote kinderloos was en die den kleine gaarne als pleegkind aannam, terwijl hij den naam kreeg van Oedipus (d. i. zwelvoet), vanwege z'n doorboorde voeten. Oedipus groeide voorspoedig op tot 'n krachtig jongeling. Maar eens bij 'n feestmaal verweet een der Korinthiėrs in dronkenschap hem, dat Polybus z'n ware vader niet was. Hij ondervroeg den koning en de koningin, doch dezen gaven hem 'n ontwijkend antwoord. De twijfel liet hem nu geen rust meer. Hij verlangde zekerheid en begaf zich naar het orakel te Delphi. Hier kreeg hij op z'n vraag geen rechtstreeksch bescheid. Hem werd meegedeeld, dat hij eens z'n vader zou dooden, z'n moeder huwen en 'n vloekwaardig geslacht verwekken. Dit bericht vervulde hem met namelooze smart en angst. Nog steeds in den waan, dat Polybus en z'n echtgenoote zijne ware ouders moesten zijn, besloot hij, om zoo'n onheil te verhoeden, niet naar Korinthe terug te keeren. Hij sloeg den weg naar Thebe in. In 'n hollen weg ontmoette hij 'n wagen, waarop 'n hem onbekende oude man zat met 'n heraut, 'n wagenmenner en twee dienaren. Op ruwen toon beval de wagenmenner Oedipus uit te wijken. Driftig van aard, bracht Oedipus den man 'n slag toe. Dit ergerde den grijsaard, die op zijn beurt zich tegen den brutalen jongeling keerde. Buiten zichzelf van woede hief Oedipus z'n wandelstaf op tegen den oude. Deze stortte achterover van den wagen. Er ontstond 'n gevecht waarin Oedipus zich tegen allen te verweren had. Hij doodde vier hunner, ook den grijsaard. Het was z'n vader Laļus. Slechts één dienaar ontkwam. Omtrent dien tijd werd den Thebanen groote angst aangejaagd door 'n gevleugeld monster in leeuwengedaante met het gezicht van 'n jonge vrouw. Het heette Sphinx en lag op 'n rots, terwijl het aan alle voorbijgangers 'n raadsel opgaf. Wie het raadsel niet kon oplossen, werd gedood. Dit gebeurde juist in den tijd dat het bericht van 's konings ongeval bekend werd. De broeder van de koningin Jokaste, Kreon, kreeg nu de leidsels van het bestuur in handen. Z'n zoon viel ook ten prooi aan den Sphinx. Hieronder leed Kreon zwaar. Hij liet afkondigen, dat, wie de stad van het monster bevrijdde, koning zou worden en z'n zuster Jokaste ten huwelijk kreeg. Juist toen dit bekend , gemaakt werd, kwam Oedipus Thebe binnen. Hij liet zich door den Sphinx aanstonds het raadsel opgeven. Dit luidde: " Welk wezen loopt 's morgens op vier, 's middags op twee, en 's avonds op drie voeten? Maar hoe meer voeten het gebruikt, des te kleiner is zijn kracht en snelheid." "Dat is de mensch," antwoordde Oedipus, "want in den morgen van z'n leven kruipt hij op handen en voeten; heeft hij als man den middag van het leven bereikt, dan gaat hij met opgeheven hoofd en in fiere houding; als grijsaard, in den avond van het leven, moet 'n stuttend stokje hem tot derde been dienen." Woedend over de gereede oplossing van het raadsel, stortte de Sphinx zich van de rots naar beneden, en Oedipus trok als overwinnaar Thebe binnen. Hij werd de gemaal van koningin Jokaste. Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren, twee zoons: Eteokles en Polynices, en twee dochters: .Antigone en Ismene. Langen tijd heerschte Oedipus als geliefd en rechtvaardig koning over Thebe. Toen brak opeens 'n vreeselijke pest uit. Kreon, door Oedipus naar het orakel van Delphi gezonden om te vragen naar de oorzaak der goddelijke straf, bracht het bescheid, dat de toorn der goden op het volk rustte, omdat de moordenaar van Laļus nog altijd niet was verbannen en gestraft. Oedipus beval 'n ieder, die er iets van wist, dit mede te deelen, stelde zware straffen tegen wie moedwillig zweeg en medeplichtig werd bevonden aan gedwongen stilzwijgendheid, en riep de gruwelijkste plagen af over den schuldige. Bovendien zond hij twee boden naar den ziener Tiresias. Deze verscheen in de volksvergadering, en Oedipus verzocht hem eenig spoor aan te wijzen, dat kon leiden tot de ontdekking van den vadermoordenaar. Maar Tiresias slaakte 'n luide jammerklacht en, de handen smeekend naar den koning uitstrekkend, sprak hij : "Gruwzaam is de kennis, die slechts onheil brengt over den wetende! Laat mij heengaan, koning!" Die woorden werkten als olie op de vlammen. Oedipus drong er nu nog des te sterker op aan, dat hij spreken zou. Maar Tiresias bleef weigeren. Toen schold de koning den blinden wichelaar medeplichtig aan de schanddaad. Die beschuldiging liet Tiresias zich niet welgevallen. "Oedipus," sprak hij op somber-neerslachtigen toon, "zelf ben je de schuld van de ellende, die de stad getroffen heeft. Want jij bent de koningsmoordenaar en leeft in groote schande." Ziedend van toorn, in de meening dat er valsch spel tegen hem werd gespeeld, voer Oedipus heftig uit tegen Tiresias en betichtte hem van in samenwerking met Kreon het gemunt te hebben op z'n verderf en onttroning. Maar nu voorspelde de wichelaar hem de rampen, die hem nog te wachten stonden. Dan verwijderde zich de blinde grijsaard gramstorig uit de vergadering.
Er ontstond tevens 'n woordentwist tusschen Oedipus en Kreon, die Jokaste te vergeefs trachtte bij te leggen. Want ook zij was verbitterd op den ziener. "Wat voor waarde hebben zulke voorspellingen !" riep zij smalend uit. "Eens werd m'n eersten gemaal Laļus voorzegd, dat hij zou omkomen door de hand van z'n zoon. En hoe is het gegaan? Hij kwam door roovers om aan den kruisweg in 't ravijn, terwijl ons eenig kind met doorboorde voeten in het bosch aan de wilde dieren ter prooi viel en slechts enkele dagen leefde." Oedipus verbleekte. "Wat zeg je, vrouw?" vroeg hij met aarzelende stem.
"Kwam Laļus om bij den kruisweg? Maar hoe zag hij er dan uit? Hoe oud was
hij?" Toch drong zich oogenblikkelijk ook weer twijfel aan hem op. Neen, het kon niet,. het was niet mogelijk. Hij stelde aanstonds 'n nauwkeurig onderzoek in omtrent de bijzonderheden van het geval en vernam, dat 'n dienaar, die er bij tegenwoordig was geweest, nog leefde. Toen Oedipus de regeering aanvaard had, had die man verzocht de stad te mogen verlaten en verbleef nu op het land. Onmiddellijk werd hij aan het hof ontboden. Maar nog eer hij er verscheen, kwam 'n bode uit Korinthe Oedipus den dood van zijn vader Polybus melden en hem verzoeken den ledig staanden troon te bezetten. " Weer 'n bewijs, hoe weinig vertrouwende godspraak verdient!" sprak Jokaste triomfantelijk. "Oedipus zou z'n vader dooden, en nu is die van ouderdomszwakte gestorven !" Doch de uitwerking van deze woorden werd spoedig te niet gedaan door de bekentenis van den Korinthischen bode, die Oedipus zekerheid verschafte omtrent het pleegvaderschap van Polybus. "Ik zelf heb Laļus' zoon, toen hij te vondeling gelegd was, van 'n herder des konings op den Cithaeron gekregen, het kind van den dood gered" verklaarde hij, "en aan Polybus en z'n vrouw gegeven, die den kleine liefdevol verpleegden,"
Hiermede was alle twijfel opgeheven. Wanhoop maakte zich van den rampzaligen Oedipus meester.
Hij liep als dolzinnig door het paleis heen en weer en verlangde 'n zwaard om Jokaste te dooden, z'n gemalin en ontaarde moeder tevens. Doorgedrongen in haar kamer, vond hij er Jokaste's lijk. Zij had de hand aan zichzelf geslagen. Oedipus stortte zich in waanzin op het lijk, onder luid gejammer en gekreun, en rukte eenige gouden spelden uit het kleed der doode. Dan richtte hij zich in volle lengte op en, terwijl hij z'n oogen vervloekte, doorstak hij zich met de scherpe punten de oogappels, zoodat het bloed uit de holten hem over de bleeke wangen stroomde.
Hij verlangde, dat de dienaars hem naar buiten zouden voeren, om hem aan het volk te toonen als 'n gruwel der aarde en 'n vloek des hemels. Dat geschiedde. Doch in plaats van afschuw, betoonde het volk den rampzaligen vorst innig medelijden. Zelfs Kreon verzoende zich met hem. Getroffen door die blijken van waarachtige liefde, deed hij afstand van den troon ten gunste van Kreon. Hij verzocht 'n eervolle begrafenis voor de ongelukkige Jokaste en beval z'n dochters aan in de gunst van den nieuwen heerscher. Voor zichzelf eischte hij verbanning naar den berg Cithaeron. Arm en verlaten als 'n bedelaar strompelde de pas nog zoo machtige vorst, uit z'n paleis verstooten, de stadspoort uit, geleid door z'n dochter Antigone, die de ballingschap van haar vader wilde deelen en zooveel mogelijk door haar liefde z'n lot verzachten. Ismene bleef aan Kreon 's hof bij hare broeders om zoo noodig de belangen van Oedipus te kunnen behartigen. Aanvankelijk van zins naar den Cithaeron te gaan, wenschte Oedipus toch liever eerst het Delphisch orakel te raadplegen, welk verblijf de goden hem aanwezen. 'n Rechtstreeksch antwoord gaf hem de Pythia niet. Wel kreeg hij de toezegging, dat de straf niet eeuwig zou duren, wijl hij niet vrijwillig zich aan de wetten der natuur vergrepen had. Hij zou met de goden worden verzoend, zoodra hij na lange moeitevolle omzwervingen in het door 't lot bestemde land was aangekomen, waar de strenge Eumeniden hem 'n toevluchtsoord verleenen zouden. Zoo trok hij, al bedelend en levend van de giften van milddadige menschen, van stad tot stad, tevreden met het weinige dat hem ten deel viel, aldus boetend voor hetgeen hij misdeed.
Op zekeren avond kwamen de ballingen in 'n bekoorlijk landschap. Nachtegalenzang koraalde uit de bosschen, en de ruwe rotsblokken, opgrauwend tusschen het groen, overschaduwden laurier- en olijfboomen. Antigone vertelde haar blinden vader, die de frissche geuren der weelderige kruiden met grage teugen opsnoof ter verkwikking van z'n sombere stemming, hoe de hemel gloeide van purper en karmijn bij het neerdalen van Helios' zonnerossen, en hoe heel de streek rust en vrede ademde in het rozig licht der zinkende zon. In de verte rezen de torens van 'n stad tegen de lucht omhoog. Het was Athene, waarover Theseus regeerde. Van een der voorbijgangers vernam Antigone, dat het heilige grond was dien zij betraden. Hij waarschuwde de vreemdelingen zoo spoedig mogelijk zich van die plek te verwijderen om niet den toorn der goden op te wekken. Zij waren aangeland bij Kolonos, in het gebied der Eumeniden. Oedipus slaakte 'n zucht van verlichting, toen hij dat vernam. Zoo had hij dan het eindpunt van z'n langen, bangen zwerftocht bereikt. De verlossing was nabij.
|