De mythe van Oedipus

Vorige Start Omhoog Volgende

J. Kleijntjens, & Dr. H.H. Knippenberg 
Van Goden en Helden, Groningen, Wolters, 1933

De inspringende teksten zijn van andere bronnen. met name

Hans Korteweg,  Hanneke Korteweg-Frankhuisen & Jaap Voigt,
De grote sprong; Gaan in vertrouwen,
Servire, Utrecht 1990

Sophocles, The Theban Plays, vert. E.F. Watling,
Penguin Books, Harmondsworth, England 1985

 

De Grieken meenden, dat sommige menschen door het noodlot gedwongen werden om slecht te handelen, zelfs al wilden zij niet. Toch straften de goden ook wel zulk onopzettelijk gedaan kwaad.

Laļus, de zoon van Labdakus, uit Kadmus' geslacht, koning van Thebe, was gehuwd met Jokaste. Toen dit huwelijk kinderloos bleef, ondervroeg Laļus het Delphisch orakel, dat hem antwoordde: "Je vraagt 'n zoon, Laļus. Dien zul je krijgen. Maar weet, dat je door de hand van je eigen kind zult omkomen. Want Zeus verhoorde de vervloeking van Pelops, wiens zoon Chrysippus door jou op de Nemeļsche spelen werd ontvoerd."

Laļus had eens, te gast bij koning Pelops, diens zoon Chrysippus verleid en ontvoerd. [Het homoseksuele verleidingselement werd ons, scholieren, destijds kennelijk niet toevertrouwd.] Daarop had Pelops een vloek over Laļos uitgesproken: als deze een zoon zou krijgen, zou hij door die zoon worden vermoord. 

Ook Pelops had zo zijn problemen met zijn vader gehad. Hij was de zoon van Tantalus, bekend van de Tantalus-kwelling. Die had vader Tantalus over zich afgeroepen door zijn zoon Pelops te slachten en als maaltijd aan de goden voor te zetten. De goden echter doorzagen dit, wekten Pelops weer ten leven en straften Tantalus op de bekende wijze. 

Ook Pelops was op zijn beurt geen lievertje. Hij doodde zijn schoonvader koning Oenomaüs teneinde diens dochter Hippodames als gemalin te kunnen nemen. 

Ook Pelops zonen Atreus en Thyestes wisten wel van wanten. Zij haatten en bevochten elkaar voortdurend. Atreus ging zelfs zijn grootvader Tantalus achterna door de twee zonen van zijn broer Tyestes te slachten en deze aan zijn broer als maaltijd te serveren. 

Het opeten van de eigen kinderen was de Grieken niet onbekend, echter niet als misdrijf maar als symbool. De oervader Chronos had immers ook zijn eigen kinderen opgegeten. Deze werden echter weer levend. De moraal van mythes waarin mensen dit ook doen kan zijn dat men dit als mens niet mag doen, men moet het begin en einde van het leven aan de goden overlaten.

Ook Atreus' zonen waren vechtersbazen: Agamemnon en Menelaos, beiden bekend uit de Ilias van Homerus.

Al met al een familie van vechtersbazen en vetes, waar Laļus mee te maken kreeg. Maar hij zelf wist ook wel raad met zijn zoontje:

Om dat onheil van zich af te wenden, liet de koning, zoodra hem 'n zoon geboren werd, het kind met doorboorde voeten in 'n bosch aan 'n boom binden, opdat het door wilde dieren verscheurd zou worden. Maar de knaap werd door 'n herder van den Korinthischen vorst Polybus gevonden. Hij had medelijden met het wicht en bracht het z'n koning, wiens echtgenoote kinderloos was en die den kleine gaarne als pleegkind aannam, terwijl hij den naam kreeg van Oedipus (d. i. zwelvoet), vanwege z'n doorboorde voeten.

Oedipus groeide voorspoedig op tot 'n krachtig jongeling. Maar eens bij 'n feestmaal verweet een der Korinthiėrs in dronkenschap hem, dat Polybus z'n ware vader niet was. Hij ondervroeg den koning en de koningin, doch dezen gaven hem 'n ontwijkend antwoord. 

De twijfel liet hem nu geen rust meer. Hij verlangde zekerheid en begaf zich naar het orakel te Delphi. Hier kreeg hij op z'n vraag geen rechtstreeksch bescheid. Hem werd meegedeeld, dat hij eens z'n vader zou dooden, z'n moeder huwen en 'n vloekwaardig geslacht verwekken. 

Dit bericht vervulde hem met namelooze smart en angst. Nog steeds in den waan, dat Polybus en z'n echtgenoote zijne ware ouders moesten zijn, besloot hij, om zoo'n onheil te verhoeden, niet naar Korinthe terug te keeren. Hij sloeg den weg naar Thebe in. 

In 'n hollen weg ontmoette hij 'n wagen, waarop 'n hem onbekende oude man zat met 'n heraut, 'n wagenmenner en twee dienaren.  Op ruwen toon beval de wagenmenner Oedipus uit te wijken. Driftig van aard, bracht Oedipus den man 'n slag toe. Dit ergerde den grijsaard, die op zijn beurt zich tegen den brutalen jongeling keerde. Buiten zichzelf van woede hief Oedipus z'n wandelstaf op tegen den oude. Deze stortte achterover van den wagen. Er ontstond 'n gevecht waarin Oedipus zich tegen allen te verweren had. Hij doodde vier hunner, ook den grijsaard. Het was z'n vader Laļus. Slechts één dienaar ontkwam.

Omtrent dien tijd werd den Thebanen groote angst aangejaagd door 'n gevleugeld monster in leeuwengedaante met het gezicht van 'n jonge vrouw. Het heette Sphinx en lag op 'n rots, terwijl het aan alle voorbijgangers 'n raadsel opgaf. Wie het raadsel niet kon oplossen, werd gedood. 

Dit gebeurde juist in den tijd dat het bericht van 's konings ongeval bekend werd. De broeder van de koningin Jokaste, Kreon, kreeg nu de leidsels van het bestuur in handen. Z'n zoon viel ook ten prooi aan den Sphinx. Hieronder leed Kreon zwaar. Hij liet afkondigen, dat, wie de stad van het monster bevrijdde, koning zou worden en z'n zuster Jokaste ten huwelijk kreeg. Juist toen dit bekend , gemaakt werd, kwam Oedipus Thebe binnen.

Hij liet zich door den Sphinx aanstonds het raadsel opgeven. Dit luidde: " Welk wezen loopt 's morgens op vier, 's middags op twee, en 's avonds op drie voeten? Maar hoe meer voeten het gebruikt, des te kleiner is zijn kracht en snelheid."  

"Dat is de mensch," antwoordde Oedipus, "want in den morgen van z'n leven kruipt hij op handen en voeten; heeft hij als man den middag van het leven bereikt, dan gaat hij met opgeheven hoofd en in fiere houding; als grijsaard, in den avond van het leven, moet 'n stuttend stokje hem tot derde been dienen."

Woedend over de gereede oplossing van het raadsel, stortte de Sphinx zich van de rots naar beneden, en Oedipus trok als overwinnaar Thebe binnen. Hij werd de gemaal van koningin Jokaste. Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren, twee zoons: Eteokles en Polynices, en twee dochters: .Antigone en Ismene.

Langen tijd heerschte Oedipus als geliefd en rechtvaardig koning over Thebe. Toen brak opeens 'n vreeselijke pest uit. Kreon, door Oedipus naar het orakel van Delphi gezonden om te vragen naar de oorzaak der goddelijke straf, bracht het bescheid, dat de toorn der goden op het volk rustte, omdat de moordenaar van Laļus nog altijd niet was verbannen en gestraft. Oedipus beval 'n ieder, die er iets van wist, dit mede te deelen, stelde zware straffen tegen wie moedwillig zweeg en medeplichtig werd bevonden aan gedwongen stilzwijgendheid, en riep de gruwelijkste plagen af over den schuldige. Bovendien zond hij twee boden naar den ziener Tiresias. 

Deze verscheen in de volksvergadering, en Oedipus verzocht hem eenig spoor aan te wijzen, dat kon leiden tot de ontdekking van den vadermoordenaar. Maar Tiresias slaakte 'n luide jammerklacht en, de handen smeekend naar den koning uitstrekkend, sprak hij : "Gruwzaam is de kennis, die slechts onheil brengt over den wetende! Laat mij heengaan, koning!" 

Die woorden werkten als olie op de vlammen. Oedipus drong er nu nog des te sterker op aan, dat hij spreken zou. Maar Tiresias bleef weigeren. Toen schold de koning den blinden wichelaar medeplichtig aan de schanddaad. Die beschuldiging liet Tiresias zich niet welgevallen.

 "Oedipus," sprak hij op somber-neerslachtigen toon, "zelf ben je de schuld van de ellende, die de stad getroffen heeft. Want jij bent de koningsmoordenaar en leeft in groote schande."

Ziedend van toorn, in de meening dat er valsch spel tegen hem werd gespeeld, voer Oedipus heftig uit tegen Tiresias en betichtte hem van in samenwerking met Kreon het gemunt te hebben op z'n verderf en onttroning. Maar nu voorspelde de wichelaar hem de rampen, die hem nog te wachten stonden. Dan verwijderde zich de blinde grijsaard gramstorig uit de vergadering. 

De dialoog tussen Oedipus en Tiresias behoort tot de wereldliteratuur dankzij de beide drama's van Sophocles. Tiresias wordt hierin genoemd "de profeet in wie de vleesgeworden waarheid leeft." Hij is in aardse zin blind, maar ziet in het spirituele de dingen glashelder - een klassieke tegenstelling. Oedipus daarentegen is in aardse dingen ziende, maar is nog blind voor de verborgen waarheid daarachter. Zo is de volgende dialoog beroemd geworden:


"Het gesprek tussen Oedipus en Tiresias is de adembenemende dialoog tussen iemand die hulp eist, maar het antwoord niet wil horen, en de brenger van de waarheid."

Korteweg e.a. 1996, p. 118
.

Theresias: 
"De moordenaar die gij zoekt, zijt gij zelf."

Oedipus: 
"Gij zijt slechts een handelaar in bedrieglijke magische magische trucs, met ogen die wijd open staan voor profijt, maar blind voor wat werkelijk beschoren is."

Theresias: 
"Ik dien niet u, maar de godheid. Met plezier bespot ge mijn blindheid. Maar wat doet gij met uw eigen ogen? Ziet gij uw eigen verdoemenis? Ziet gij met wie ge samenleeft? Wiens zoon zijt gij? Ik zeg u: ge hebt gezondigd - en ge weet het niet - tegen de uwen op aarde en in het graf.
De moordenaar van Laļus, die man is hier (...) Hij kwam hier ziende, blind zal hij gaan. Rijk is hij nu, een bedelaar zal hij zijn, rondtastend in ballingschap; broeder, zoals zal worden aangetoond, en vader tegelijk van de kinderen die hij liefdevol voedt; zoon en echtgenoot van de vrouw die hem baarde; vader-moordenaar en vader-verdringer.
Keer in uzelf en denk hierover na.
Noem me blind als ge kunt bewijzen dat ik hierin dwaal." 

 

Er ontstond tevens 'n woordentwist tusschen Oedipus en Kreon, die Jokaste te vergeefs trachtte bij te leggen. Want ook zij was verbitterd op den ziener. "Wat voor waarde hebben zulke voorspellingen !" riep zij smalend uit. "Eens werd m'n eersten gemaal Laļus voorzegd, dat hij zou omkomen door de hand van z'n zoon. En hoe is het gegaan? Hij kwam door roovers om aan den kruisweg in 't ravijn, terwijl ons eenig kind met doorboorde voeten in het bosch aan de wilde dieren ter prooi viel en slechts enkele dagen leefde."

Oedipus verbleekte.

"Wat zeg je, vrouw?" vroeg hij met aarzelende stem. "Kwam Laļus om bij den kruisweg? Maar hoe zag hij er dan uit? Hoe oud was hij?" 
Zonder de ontroering van. Oedipus te begrijpen, antwoordde Jokaste: "Hij was groot van gestalte en z'n haar begon te grijzen."
"Maar dan heeft Tiresias waarheid gesproken !" klonk Oedipus' zelfverwijt.

Toch drong zich oogenblikkelijk ook weer twijfel aan hem op. Neen, het kon niet,. het was niet mogelijk. Hij stelde aanstonds 'n nauwkeurig onderzoek in omtrent de bijzonderheden van het geval en vernam, dat 'n dienaar, die er bij tegenwoordig was geweest, nog leefde. Toen Oedipus de regeering aanvaard had, had die man verzocht de stad te mogen verlaten en verbleef nu op het land. Onmiddellijk werd hij aan het hof ontboden. Maar nog eer hij er verscheen, kwam 'n bode uit Korinthe Oedipus den dood van zijn vader Polybus melden en hem verzoeken den ledig staanden troon te bezetten.

" Weer 'n bewijs, hoe weinig vertrouwende godspraak verdient!" sprak Jokaste triomfantelijk. "Oedipus zou z'n vader dooden, en nu is die van ouderdomszwakte gestorven !"

Doch de uitwerking van deze woorden werd spoedig te niet gedaan door de bekentenis van den Korinthischen bode, die Oedipus zekerheid verschafte omtrent het pleegvaderschap van Polybus. "Ik zelf heb Laļus' zoon, toen hij te vondeling gelegd was, van 'n herder des konings op den Cithaeron gekregen, het kind van den dood gered" verklaarde hij, "en aan Polybus en z'n vrouw gegeven, die den kleine liefdevol verpleegden,"

Nog grondiger zekerheid wenschte Oedipus echter. Hij liet onderzoeken, wie de herder geweest was, wien Laļus z'n kind had ter hand gesteld om het te vondeling te leggen, en vernam, dat het dezelfde dienaar was, die den moord op Laļus bijwoonde en thans op het land verbleef. Aan 't hof ontboden, werd hij door den Korinthischen bode herkend. Aanvankelijk loochende hij alles, maar Oedipus' bedreigingen dreven hem tot erkenning der waarheid.


"Laat alles zichtbaar worden, hoe laag het ook is! Hoe diep ik ook moet gaan, ik zal het geheim van mijn geboorte ontsluiten!"

Oedipus in Koning Oedipus, Spophocles.
.

Hiermede was alle twijfel opgeheven. Wanhoop maakte zich van den rampzaligen Oedipus meester.  

"Helaas! Alles wordt zichtbaar! Alles wordt nu geweten! Niets is meer verborgen! O Licht! Nooit meer wil ik je aanschouwen, onthuld als ik ben, zondig in wat ik heb voortgebracht, zondig in mijn huwelijk, zondig in mijn bloedvergieten!
Toon mij de man wiens geluk iets meer was dan illusie gevolgd door desillusie. Dit is het bewijs, dit is Oedipus, dit is de reden dat ik geen sterfelijk schepsel gelukkig noem." (Sophocles)

Hij liep als dolzinnig door het paleis heen en weer en verlangde 'n zwaard om Jokaste te dooden, z'n gemalin en ontaarde moeder tevens. Doorgedrongen in haar kamer, vond hij er Jokaste's lijk. Zij had de hand aan zichzelf geslagen. 

Oedipus stortte zich in waanzin op het lijk, onder luid gejammer en gekreun, en rukte eenige gouden spelden uit het kleed der doode. Dan richtte hij zich in volle lengte op en, terwijl hij z'n oogen vervloekte, doorstak hij zich met de scherpe punten de oogappels, zoodat het bloed uit de holten hem over de bleeke wangen stroomde. 

"Oh, donkere onverdraaglijke onontkoombare nacht die geen dag kent! Wolk die door geen wind kan worden weggenomen! O, en wederom die alles doordringende pijn, marteling van het vlees en van de ziel, zwarte herinnering."

Hij verlangde, dat de dienaars hem naar buiten zouden voeren, om hem aan het volk te toonen als 'n gruwel der aarde en 'n vloek des hemels. Dat geschiedde. Doch in plaats van afschuw, betoonde het volk den rampzaligen vorst innig medelijden. Zelfs Kreon verzoende zich met hem. Getroffen door die blijken van waarachtige liefde, deed hij afstand van den troon ten gunste van Kreon. Hij verzocht 'n eervolle begrafenis voor de ongelukkige Jokaste en beval z'n dochters aan in de gunst van den nieuwen heerscher. Voor zichzelf eischte hij verbanning naar den berg Cithaeron.

Arm en verlaten als 'n bedelaar strompelde de pas nog zoo machtige vorst, uit z'n paleis verstooten, de stadspoort uit, geleid door z'n dochter Antigone, die de ballingschap van haar vader wilde deelen en zooveel mogelijk door haar liefde z'n lot verzachten. Ismene bleef aan Kreon 's hof bij hare broeders om zoo noodig de belangen van Oedipus te kunnen behartigen.

Aanvankelijk van zins naar den Cithaeron te gaan, wenschte Oedipus toch liever eerst het Delphisch orakel te raadplegen, welk verblijf de goden hem aanwezen. 'n Rechtstreeksch antwoord gaf hem de Pythia niet. Wel kreeg hij de toezegging, dat de straf niet eeuwig zou duren, wijl hij niet vrijwillig zich aan de wetten der natuur vergrepen had. Hij zou met de goden worden  verzoend, zoodra hij na lange moeitevolle omzwervingen in het door 't lot bestemde land was aangekomen, waar de strenge Eumeniden hem 'n toevluchtsoord verleenen zouden.

Zoo trok hij, al bedelend en levend van de giften van milddadige menschen, van stad tot stad, tevreden met het weinige dat hem ten deel viel, aldus boetend voor hetgeen hij misdeed.

Op zijn zwerftocht begon hij tenslotte te vergeven, de anderen en vooral zichzelf. Hij liet het verleden los en werd stil. 
Maar dan, juist als hij tot vrede begint te komen, duikt het verleden weer op. Zijn zoon Polynices en zijn oom Creon, die Oedipus is opgevolgd als vorst van Thebe, komen een beroep op hem doen. Beiden trachten hem ertoe te verleiden hun zijde te kiezen in de conflicten die zij hebben en terg et keren naar Thebe. Zij bieden hem de vervulling van zijn vroegere diepste wensen.
Oedipus evenwel weigert. Hij doorziet de intriges. Bovendien koestert hij niet meer de wens terug te keren en opnieuw geėerd te worden. Hij streeft niet meer naar herstel van het oude geluk. Verlossing is het enige waar hij naar verlangt. (Korteweg e.a. p 143)

Op zekeren avond kwamen de ballingen in 'n bekoorlijk landschap. Nachtegalenzang koraalde uit de bosschen, en de ruwe rotsblokken, opgrauwend tusschen het groen, overschaduwden laurier- en olijfboomen. Antigone vertelde haar blinden vader, die de frissche geuren der weelderige kruiden met grage teugen opsnoof ter verkwikking van z'n sombere stemming, hoe de hemel gloeide van purper en karmijn bij het neerdalen van Helios' zonnerossen, en hoe heel de streek rust en vrede ademde in het rozig licht der zinkende zon. In de verte rezen de torens van 'n stad tegen de lucht omhoog. Het was Athene, waarover Theseus regeerde.

Van een der voorbijgangers vernam Antigone, dat het heilige grond was dien zij betraden. Hij waarschuwde de vreemdelingen zoo spoedig mogelijk zich van die plek te verwijderen om niet den toorn der goden op te wekken. Zij waren aangeland bij Kolonos, in het gebied der Eumeniden. Oedipus slaakte 'n zucht van verlichting, toen hij dat vernam. Zoo had hij dan het eindpunt van z'n langen, bangen zwerftocht bereikt. De verlossing was nabij. 

De Eunemiden waren de wraakgodinnen. Gruwelijke wezens met slangen op hun hoofd die de mensen die de levenswetten hebben overtreden achtervolgen en tot waanzin drijven. Doorleeft men echter zijn schuldgevoelens en neemt men afstand van de vroegere daden, dan worden de Eunemiden 'De Welgezinden' of 'De Alziende Weldoensters'. Hun grond is heilig. Deze grond betreedt Oedipus nu.

Onze primaire bron geeft de passage weer in de vertaling van Burgersdijk:

In "Oedipus te Kolonos" vertelt 'n bode aldus den dood:

Doch welk een dood den zwerver werd bedeeld, vermag 
Eén stervling slechts te melden, Theseus, anders geen.
Hem heeft geen vuurstraal van den hoogen bliksemgod 
Geveld en weggeslingerd, hem geen storm ontvoerd, 
Zooals die toen juist van het zeevlak zich verhief. 
Een god was zijn geleider, of vol gunst ontsloot 
Zich 't duistre diep der onderwereld ter ontvangst, 
Want zonder krankte, zonder smart en zuchten werd 
Hij weggenomen, en, zoo eenig sterveling,
Is hij te roemen. Wie, om wat ik meld, mij dwaas, 
Onzinnig rekent, doe het vrij : mij deert het niet. 


[Zijn tijd is gekomen.]

"De tijd, de tijd, mijn vriend, speelt zijn vernietigende spel overal; hij is onoverwinnelijk. Alleen de goden kennen een leven zonder tijd en zonder dood; al het andere moet ondergaan. Het sap van de aarde droogt op, vlees sterft, en terwijl gij trouw wegkwijnt bloeit de leugen op (...) Blijdschap verkeert in smart, en wordt weer tot blijdschap. 

Dan klinkt er bliksem en donder uit de hemel. Dit is het teken dat Oedipus voorzegd was als hij zijn plaats van bestemming zou bereiken.
.

 Intussen is Oedipus gelouterd tot "een heilig man die de mensen zegen brengt". Hij heeft de wijsheid bereikt. 

"God zendt zijn stem door de hemel en roept mij tot de dood. Nu is het tijd om te gaan. De hand van God leidt mij. Volgt mij, kinderen, nu is het mijn beurt om jullie voor te gaan op het pad (...) Deze weg... Hermes leidt mij, en de Koningin van de Onderwereld. Deze weg... Deze weg."

"Kinderen, nu verlaat jullie vader jullie. Dit is het einde van alles wat ik was, en het einde van jullie taak om voor mij te zorgen. Ik weet hoe moeilijk het was. Toch werd het lichter gemaakt door één ding: liefde. Ik had jullie lief zoals niemand jullie liefhad. Nu moeten jullie zonder mij verder leven."

Dan klonk er een stem: "Oedipus! Het is tijd; je blijft te lang!"
Dan gaat Oedipus heen. Alleen koning Theseus vergezelt hem.
Een boodschapper bericht over deze laatste weg:

"Toen we enige afstand hadden afgelegd, keerden we ons om en keken. Oedipus was nergens te zien. De koning stond alleen. Hij hield zijn hand voor zijn ogen, alsof hij iets gezien had dat te verschrikkelijk was om te aanschouwen. Even daarna zagen we hem hemel en aarde groeten met een kort gebed.
Geen mens kan vertellen hoe Oedipus deze aarde verliet. Alleen Theseus weet dat. We weten dat hij niet is vernietigd door een bliksemstraal uit de hemel of verzwolgen door een vloedgolf uit de zee, want zulk soort dingen gebeurden er niet. Misschien voerde een geleidegeest van de goden hem met zich mee of misschien openden zich de diepte van de aarde en werd hij zo zonder enige pijn ontvangen. Zeker is het dat hij werd meegevoerd zonder smart of strijd, zonder angst - een heengaan dat wonderbaarlijker was dan van enig ander man."

Het slotkoor luidt dan:
"Nu zijn de tranen ten einde. Geen geweeklaag meer.
Onaangetast staat dit gebeuren in de voortgang van de tijd."

Vorige Start Omhoog Volgende