Haastige spoed doet onderzoek geen goedCommentaar op: Gerapporteerde problemen van slachtoffers van seksueel misbruik in de kindertijd; een meta-review; M. H. Nagtegaal, WODC 2012 Dr Frans E J Gieles,
Het onderhavige onderzoekEen beperkt meta-reviewDit rapport van het WODC is geen zelf verricht nieuw onderzoek, maar een beperkt overzicht van een beperkt deel van de literatuur. Een review is een overzicht van onderzoeksrapporten, een bespreking of recensie hiervan, meestal van meerdere onderzoeksrapporten. Een meta-review is dus een overzicht van die overzichten. Een meta-analyse is ‘een analyse van analyses’ ofwel ‘een onderzoek van onderzoeksrapporten’. Markant is de korte tijd waarin dit rapport geschreven moest worden: drie maanden: december 2011 en januari en februari 2012. Dit was op verzoek van de minister, omdat de civiele rechtszaak tegen de vereniging Martijn al aangespannen was en dus kort hierna behandeld zou worden. Vanwege tijdsgebrek zijn er keuzen gemaakt welke reviews en meta-analyses men zou onderzoeken: die tussen januari 2000 en december 2011 gepubliceerd zijn. Hieruit is op grond van inhoudelijke en kwaliteitscriteria een selectie gemaakt van 27 reviews of meta-analyses. Zowel de reviews als de meta-analyses bespraken meerdere onderzoeken, 547 in dit geval, in totaal over duizenden personen. In de 27 onderzochte onderzoeken werden in totaal 35 typen problemen gerapporteerd die voorkwamen na “seksueel misbruik in de kindertijd” ofwel SMK. Cruciaal zijn dan: de vraagstelling en de definitie van SMK. De vraagstelling
De definitie
De onderzochte personen
Van belang is of deze personen, in feite steekproeven, gekozen zijn uit de
bevolking als geheel, of uit personen die, al dan niet in een kliniek, in behandeling
zijn of in de gevangenis zitten. Beide komen voor in de besproken onderzoeken en
dit wordt steeds netjes vermeld.
CausaliteitDe auteur bespreekt vooraf dat bij problemen na het misbruik de vraag naar de causaliteit aan de orde is: is het misbruik ook de oorzaak van de problemen? Hij/zij noemt dan de voorwaarden om zoiets te mogen concluderen, waarna hij/zij zelf concludeert dat vrijwel geen enkel onderzoek (om ethische redenen) kan voldoen aan die voorwaarden, dus dat er wel geconcludeerd mag worden dat verschijnsel A (SMK) (vaak) gepaard gaat met verschijnsel B (problemen), maar niet dat A ook de oorzaak is van B (Blz. 17), maar (op blz. 63 bij de Conclusies): “… [er] zijn wel sterke aanwijzingen te vinden over de relatie tussen SKM en de gerapporteerde problemen.” De sterkte van de (cor)relatiesDe mate waarin verschijnsel A gepaard gaat met verschijnsel B, ofwel de sterkte van de correlatie, varieert per onderzoek. Dit kan lopen van “vrijwel geen” tot “zeer sterk”. In een meta-analyse gebeurt er meer. De in verschillende onderzoeken gevonden, dus uiteenlopende correlatiecoëfficiënten (een getal dat de mate van correlatie aangeeft), worden herberekend tot één getal, berekend vanuit wat men noemt “het gewogen gemiddelde”. Dit laatste betekent dat men een gevonden correlatie in een onderzoek naar pakweg 1000 personen een hogere waarde toekent dan die aan een onderzoek met pakweg 12 personen. Het resultaat daarvan is een Effect Size (ES of OWES = Overall Weighted Effect Size) ofwel “effectgrootte/-omvang”. De gevonden cijfers dienaangaande worden in het onderzoek steeds netjes vermeld. CommentaarDe literatuur
Er is op zich niets tegen om een literatuuroverzicht te maken, handig voor
studenten, evenmin om zich hierbij te beperken en gewoon te vertellen wat er in
die literatuur zoal staat. In dit geval: voor studenten nadat deze eerst met de
literatuur vóór het jaar 2000 hebben kennis gemaakt. De keuze van dit jaartal, een
pragmatische en als willekeurig ogend jaartal, is een ernstige beperking van dit
rapport, een te ernstige beperking, vind ik dan.
Hierdoor vallen bijvoorbeeld de uitgebreide onderzoeken van Bruce Rind en zijn
team tussen 1990 en 2000 [*] geheel buiten beschouwing; die van na 2000 zijn in
het geheel niet vermeld.
De vraagstellingDeze is markant beperkend: “Worden er problemen gerapporteerd ….?” Ja, die worden gerapporteerd. Hier ontbreekt de vraag: ‘Worden er ook wel eens geen problemen gerapporteerd …?’ In vraag 3 staat: “…in meer of mindere mate aanwezig?” Ja, ook dit is het geval. Er staat niet ‘…in meer of mindere mate aanwezig [of afwezig]?” Ook dit laatste komt voor, maar daarover geen woord in het onderhavige rapport. Dit belangrijke feit raakt volledig uit beeld. Het is een gesloten vraagstelling. Deze vraagstelling lijkt op ‘Is er sprake van domheid van de hedendaagse studenten?’, of ‘Is er sprake van schade voor kinderen na het zien van YouTube filmpjes?’ Deze vragen kan men door onderzoek beantwoorden – het antwoord zal zijn: ‘Ja, daar is sprake van’ - maar men dient zich dan ook wel af te vragen of er ook slimme studenten en niet-schadelijke filmpjes zijn. Die zijn er ook, dus dient men deze vraag met deze feiten te beantwoorden, maar men moet zo’n vraag dan ook stellen: als open vraag. Een vraagstelling mag gesloten zijn, maar dan dient men op zijn minst in een paragraaf ‘Beschouwing’ aan het einde van het rapport te vermelden dat er ook gerapporteerd werd dat er geen problemen waren. De definitie
Ook deze is markant beperkend. Zie nog eens:
In de interpretatie (1) wordt gewenst en begrepen seksuele activiteit (a) onderscheiden
van ongewenste en onbegrepen seksuele activiteit (b). Variant (a) is dan geen misbruik,
(b) is dan wel misbruik. Onderzoek je (b), meld dan ook even dat (a) ook bestaat. In interpretatie (2) is elke seksuele activiteit … … per definitie onbegrepen en
ongewenst, dus per definitie misbruik. Variant (a) bestaat dan niet, kan per definitie niet
bestaan en hoeft dus ook niet onderzocht en vermeld te worden.
Kennelijk is interpretatie (2) hier bedoeld.>In interpretatie (2) is elke seksuele activiteit … … per definitie onbegrepen en ongewenst, dus per definitie misbruik. Variant (a) bestaat dan niet, kan per definitie niet bestaan en hoeft dus ook niet onderzocht en vermeld te worden.
Kennelijk is interpretatie (2) hier bedoeld. Intussen bestaat variant (a) wel; het komt eenvoudigweg voor, tegenwoordig zeker
onder tieners. Dit is dan geen wetenschappelijk correcte definitie waarmee je de
realiteit kunt onderzoeken, maar een moreel oordeel vooraf: elke seksuele activiteit is per definitie misbruik. De vraag of er ook gewenste contacten zijn, wordt niet gesteld, want vooraf onmogelijk geacht. Er wordt hier gedefinieerd wat “seksueel misbruik van kinderen” is. Per definitie:
van minderjarigen onder de 18 jaar. Is iemand van 16 of 17 jaar nog een kind? Is er
dan per definitie sprake van Seksueel Misbruik van kinderen, alias SMK? De
volwassenen: per definitie boven de 18 jaar. Dus elk seksueel contact tussen
iemand van 16 of 17 en iemand van 18 of 19 jaar is dan per definitie “Seksueel
misbruik in de kindertijd, alias SMK”. Zijn alle seksuele ervaringen in deze leeftijden dan per definitie meteen ook seksueel misbruik? De huidige jongeren beleven dit vast wel anders. Er vinden – en er
vonden - overduidelijk (ook) gewenste en als positief beleefde seksuele contacten
plaats tussen tieners. [*] Dit brengt ons naar de gebruikte onderzoeksmethodiek.
Er is een keuze gemaakt voor reviews en meta-analyses in een beperkte periode.
Men heeft dus de oorspronkelijke onderzoeksrapporten niet gelezen. Nu was dit
ook onmogelijk in een tijdsbestek van drie maanden; het was een pragmatische
keuze, voortkomend uit de opdracht vanuit de politiek. Goed, men mag zo’n keuze
maken. We kunnen dan stellen dat het onderhavige onderzoek correct is binnen de
gegeven opdracht en vraagstelling. Zowel het tijdsbestek als de vraagstelling zijn echter te beperkt, waarna de keuze
voor de methodiek dubbel beperkt werd: het jaartal 2000, maar ook de keuze voor
reviews en meta-analyses. Dit type onderzoek werkt met statistiek, dus met grote
aantallen, en blijft getalsmatig ofwel kwantitatief. Wat dan verloren gaat is het hele
kwalitatieve onderzoek, dat met kleinere aantallen werkt, maar inhoudelijk veel meer
rijkdom aan gegevens oplevert, iets dat juist bij gevoelig liggende en emotionerende
onderwerpen van belang is. Door de keuze voor het jaartal 2000 vallen Rind c.s. buiten het onderzoek; door de
tweede keuze vallen auteurs als Malón buiten de boot, want Malón schrijft geen
review of een meta-analyse. Binnen de vraagstelling en methode is dit correct, maar de
vraagstelling, de definitie en de gekozen methode zijn te beperkt, waardoor
inhoudelijk belangrijke gegevens en overwegingen in dit onderzoek onzichtbaar
blijven. Er is nog een gevolg van de keuze voor grootschalig kwantitatief onderzoek. Als er
geen problemen gerapporteerd zijn, valt er weinig aan te geven, weinig te
behandelen, weinig te onderzoeken en te rapporteren, behalve dan dit feit. In
grootschalig en kwantitatief onderzoek zijn er genoeg problemen vermeld, omdat
zulk onderzoek nu juist gestart wordt als er problemen worden gemeld. Zijn er
problemen gemeld? Ja, zelfs 35 typen problemen. Is er geen probleem, dan start
men geen onderzoek. Toch dient men ook dit feit te vermelden, wil men een
correct beeld hebben van het te onderzoeken veld.
Er is zeker sprake van problematiek na seksuele ervaringen in de kindertijd: het
komt gewoon vaak voor. Hoe vaak wel? Hoe vaak niet? De laatste vraag ontbreekt
in het onderhavige onderzoek.
Juist hierover hebben de hier in het geheel niet besproken Rind c.s. ons iets te
zeggen. Zij onderzochten o.a. hoe vaak er achteraf sprake was van schade. De
percentages hiervan verschillen in de diversiteit van onderzoeken die zij aan een
meta-analyse onderwerpen. In hun lezing te Rotterdam gaven zij wel cijfers op
grond van eerder onderzoek.
Zij onderzochten ook de beleving achteraf. Hierover rapporteren zij, hier gemakshalve
in voor het geheugen afgeronde getallen weergegeven, dat deze beleving achteraf Deze cijfers komen nagenoeg overeen met de hierboven vermelde cijfers over
schade: bij mannen ruwweg een derde, bij vrouwen ruwweg twee derde. Er bestaan dus ook Positive memories [*], in het onderzoek niet vermeld, naast de
negative memories, in het onderzoek uitvoerig vermeld. Dit onderzoek is in het WODC onderzoek niet vermeld omdat het geen review of
meta-analyse is (dus buiten de methodiek valt), en omdat het buiten de gekozen
vraagstelling en definitie valt. Dit is dus binnen de gekozen vraagstelling, definitie en
methodiek correct, maar de vraagstelling, de definitie en de methodiek is te beperkt,
omdat juist dit type belangrijke gegevens er vooraf al uitgefilterd is. Op zich mag
dit wel, maar men dient dan, op zijn minst in een Beschouwing of Slotwoord, toch
wel te vermelden dat er ook andere gegevens zijn die voor het onderzochte veld
ook van belang zijn. Hierover wil ik nog iets opmerken Juist deze ambivalentie in de beleving achteraf is, indien aanwezig, een belangrijk
gegeven, op zijn minst voor de hulpverlening bij het verwerken van de genoemde
ervaringen. In de wetenschappelijke literatuur ontbreekt dit begrip vrijwel volledig,
al zeker in de kwantitatieve onderzoeken die met statistiek, dus met grote aantallen
werken. In de kwalitatieve methodiek – en in de autobiografische roman literatuur
– is hier meer ruimte voor; hopelijk ook in de klinische praktijk.
Hiermee is iets merkwaardigs aan de hand. Hoewel men alom erkent dat pas tot
causaliteit geconcludeerd mag worden als er aan een aantal strenge voorwaarden is
voldaan, komt men in meta-analyses toch altijd tot wat men noemt een effectomvang,
welke term toch causaliteit suggereert. Deze gewoonte is zo algemeen, dat
men er bij het bespreken van meta-analyses niet meer onderuit kan. Hier is nu meer aan de hand. Dit betekent toch dat, waar men causaliteit toch wel waarschijnlijk vindt, bij
problemen na seksuele ervaringen in de kindertijd eerst moet erkennen dat die
problemen er terdege wel kunnen zijn, dus dat men eens goed moet kijken naar die
seksuele ervaringen zelf, maar dat men toch ook goed moet gaan kijken naar o.a.
de gezinsomstandigheden, en ook naar de mate van (on)gewenstheid van de
seksuele ervaring dient te vragen. De vraag naar een eventuele instemming van het kind wordt overschaduwd door
de vraag of een kind hier wel toe in staat is, of het wel weet waaraan het begint, de
vraag of informed consent wel mogelijk is, en op of vanaf welke leeftijd dan. Deze
vragen moet men zich op zijn minst stellen, hoe moeilijk ze ook te onderzoeken en
te beantwoorden zijn. In het onderhavige onderzoek wordt de vraag niet gesteld.
Er wordt per definitie gesteld dat het kind dit niet (geheel) kan begrijpen en dat de
genoemde ervaringen ongewenst zijn. Een kind kan vast nog niet alles weten of begrijpen, wellicht ook nog te jong zijn
om tot die instemming te beslissen, iets wensen kan een kind wel en hier kun je naar
vragen. Wat de volwassene daarna dan (niet) doet, (niet) mag doen, dit brengt ons
bij de ethiek en bij de wetgeving. De wetgeving laat ik aan de politici en de juristen
over, ethiek wordt ook in de literatuur besproken en ook deze literatuur zou dus
vermeld mogen of moeten worden. Het gaat in dit onderzoeksveld immers niet
alleen over de feiten, ook over de moraal/ethiek; klassiek gezegd: niet allen over
sein, ook over sollen dient gesproken te worden.
Juist de in het onderhavige onderzoek niet vermelde Augustín Malón heeft hier iets
over te zeggen. Kort gezegd laat hij zien dat je ethiek in soorten en maten hebt, en
dat het ene type ethiek tot andere conclusies zal leiden dan het andere type ethiek.
Kort gezegd signaleert hij een liberal sexual morality en een virtuous sexual morality, een liberale ethiek en een deugden ethiek. De eerste zegt vooral wat er mag, de tweede vooral wat er niet mag. Duidelijk zij dat beide typen tot andere conclusies komen.
Het hier besproken onderzoek is in zoverre correct dat iedereen een
literatuuroverzicht mag geven en zich hierbij ook mag beperken.
Het beginjaartal 2000 is een zeer ongelukkige keuze, omdat er belangrijk onderzoek
van voordien niet aan bod komt. De selectie die daarna gepresenteerd wordt is ook
eenzijdig. Ik mis kwalitatief onderzoek, ik mis ethiek, ik mis Malón en anderen.
Nog ongelukkiger is de vraagstelling en de cruciale definitie waar het om gaat. De
vraagstelling laat essentiële vragen onbesproken en de definitie heeft meer weg van
een moreel oordeel vooraf dan van een objectief-neutrale omschrijving.
Dit maakt de kwestie politiek en juridisch. De vraag is uiteindelijk niet ‘zijn
seksuele ervaringen mogelijk schadelijk voor kinderen, en zo ja: welke schade?’ Dit is
een vraag voor de wetenschap, niet voor de rechtszaal. Over wat wel en niet mag,
spreke – en sprak – de wetgever zich uit. Voor toetsing hiervan is de rechtszaal.
Hier draaide de rechtszaak in 2012 ook niet om, en hier draait de te verwachten
rechtszaak over de PNVD, verdacht van een heroprichting van de verboden
Vereniging Martijn onder een andere naam, ook niet om. Deze draait om de vraag
wat je in het huidige Nederland, anno 2020, nu wel en niet mag zeggen. Dit is een
vraag voor de politiek, voor de wetgever pas daarna voor de rechtszaal.
De huidige wetgeving verbiedt wel bepaalde seksuele handelingen, maar de
grondwettelijke vrijheid van meningsuiting verbiedt niet de mening te uiten dat je
de wetgeving graag veranderd zou zien, bijvoorbeeld sneller rijdende auto’s of
meer stikstof, in dit geval bijvoorbeeld een terugkeer van het klachtvereiste (alleen
vervolging na een klacht voor een bepaalde leeftijdsgroep). Het mogen uiten van
die mening is niet ‘maatschappelijk ontwrichtend’, het is funderend voor onze
democratische orde en rechtsstaat. |