Hoofdstuk 5Behandelmethoden
5.1
Ter inleiding
Daderbehandeling is een maatregel die kan worden opgelegd aan een pedoseksueel. Daderbehandeling houdt in dat iemand zich therapeutisch laat behandelen door een psychiater, psycholoog of seksuoloog. Deze behandeling kan plaatsvinden in een inrichting, ook wel intramuraal genoemd, maar kan ook ambulant gegeven worden zoals in een dagbehandeling of een poliklinische behandeling. De mogelijkheid tot daderbehandeling is opgenomen in
art. 14c lid 2 Sr. Bij een
psychotherapeutische behandeling kunnen verschillende vormen van therapie
aangeboden worden. Zo bestaat er bijvoorbeeld cognitieve gedragstherapie waarbij
de nadruk ligt op het aanpassen van iemands gedachten en gedrag. Een andere vorm
is de behandeling met medicatie zoals libidoremmende stoffen. Deze vorm van
behandeling wordt ook wel met de term ‘chemische castratie’ aangeduid. 5.2
De hulpverleningsrelatie
Als student in de Sociaal Juridisch
Dienstverlening doorloop je verschillende hulpverleningsprocessen. Tijdens een
hulpverleningsproces zijn er een aantal punten waar je als dienstverlener op
dient te letten om het proces zo goed mogelijk te laten verlopen. In deze
paragraaf zal ik deze punten benoemen en toelichten. De cliënt
neemt vaak zelf het initiatief om een hulpverleningsproces aan te gaan. Het is
de taak van de SJD’er om met erkenning van en respect voor de cliënt binnen
de grenzen van de mogelijkheden en bevoegdheden, de cliënt zo professioneel
mogelijk te helpen. Dit houdt in dat de SJD’er zich actief opstelt en de
hulpvraag en eventueel onderliggende vragen samen met de cliënt naar boven
probeert te halen. Vaak is het goed om aan het begin van het
hulpverleningsproces wederzijdse verwachtingen te bespreken om te voorkomen dat
er misverstanden ontstaan over de hulpverlening. Een professionele
houding tegenover de cliënt is vereist. Professionaliteit houdt in dat de
SJD’er onder andere betrokken is bij de cliënt en zijn of haar problemen, een
invoelend vermogen heeft, open is naar de cliënt toe, vertrouwen wekt, respect
toont, de cliënt gerust stelt, hem of haar steun biedt en de grenzen bewaakt.
Daarnaast zijn er ook nog de ethische, normatieve en juridische punten waar een
SJD’er op moet letten. Een voorbeeld hiervan is geheimhouding en inzagerecht. Naast professioneel
dient de SJD’er ook functioneel te zijn. Dit houdt in dat de SJD’er doelen
formuleert voor zijn hulpverlening en planmatig te werk gaat bij het behalen van
de gestelde doelen. Op deze manier kan de SJD’er terugkijken op het
hulpverleningsproces en indien nodig de manier van werken en het omgaan met de
cliënt aanpassen zodat de hulpverlening optimaal is. In het
hulpverleningsproces vervult de cliënt de rol van informatieverstrekker en de
SJD’er de rol van informatieontvanger. Deze rollen wisselen elkaar af
gedurende het hulpverleningsproces. De SJD’er haalt de relevante aspecten uit
het verhaal van de cliënt en geeft hier zijn of haar visie op om de cliënt
inzicht te laten krijgen op het probleem en de mogelijke aanpak hiervan. Het is
ook de taak van de SJD’er om te bepalen hoe betrouwbaar de informatie is die
de cliënt hem of haar geeft. Er kan een vertekend beeld ontstaan doordat de
beleving van de cliënt anders is dan de werkelijkheid. Zeker als het gaat om
problemen waar men niet graag over wil praten, kan het zijn dat de cliënt iets
achterhoudt of het minder erg maakt dan de situatie werkelijk is. Als SJD’er is het
belangrijk om objectief te zijn. Als je de cliënt veel ruimte geeft om te
vertellen, volgt er soms een uitgebreid verhaal met informatie die er eigenlijk
niet toe doet. Het is dus belangrijk dat de SJD’er weet waar het probleem ligt
zodat hij of zij zich daar op kan richten. Dit kan door het stellen van korte
vragen die volledig gericht zijn op het probleem. Een andere methode die tijdens
het hulpverleningsproces gebruikt kan worden is het doorvragen. Het is
belangrijk dat de informatie zo nauwkeurig mogelijk is en geen onduidelijkheden
bevat. Een manier om dit te bereiken is het aanpassen van het taalgebruik.
SJD’ers hebben vaak een vakjargon waar de cliënt niets van begrijpt. Dit is
zeker zo in de gevallen men een cliënt heeft die het Nederlands niet goed
beheerst. Om duidelijkheid te scheppen is het dus belangrijk je aan te passen
aan het referentiekader van de cliënt. De SJD’er dient zich
te verplaatsen in de belevingswereld van de cliënt en dit ook laten blijken aan
de cliënt. Door betrokken te zijn bij de cliënt krijgt deze het gevoel echt
geholpen te worden. Een ander punt dat belangrijk is in het proces is respect.
De SJD’er en de cliënt dienen elkaar te respecteren. Voor de SJD’er
houdt dit in dat hij of zij de gevoelens, opvattingen en gedragingen van de cliënt
accepteert en de cliënt in zijn of haar waarde laat. Het gaat erom dat de
SJD’er laat blijken dat hij of zij vertrouwen heeft in de cliënt. Hoe belangrijk respect
en vertrouwen ook zijn, ze mogen nooit zo sterk de relatie bepalen dat ze het
hulpverleningsproces ongunstig beïnvloeden. Het is belangrijk om greep te
houden op de eigen emoties en niet te betrokken te raken bij de problemen van de
cliënt. Enige afstand is dus vereist. Tot slot wil ik
weerstand behandelen, een veelvoorkomend probleem tijdens de hulpverlening waar
we tijdens de opleiding SJD ook aandacht aan besteed hebben. Dit kan zich uiten
in openlijk verzet maar het kan ook voorkomen dat in een hulpverleningsproces
met bijvoorbeeld een echtpaar een van de personen meekomt ‘om het probleem van
de ander te helpen oplossen’ Hij ontkent dus het probleem en doet alsof hij er
niks mee te maken heeft. Weerstand heeft ook een positieve kant. Het laat zien
dat de cliënt zelf nadenkt en kritisch tegenover de aanpak van de therapeut
staat. [1]
5.3 De behandeling van pedoseksuelen
Het doel van de behandeling van pedoseksuelen is
vaak niet genezing maar controle: het krijgen van voldoende controle op het
afwijkende seksuele en eventueel gewelddadig gedrag. Het voorkomen van terugval
(recidive) is van groot belang, niet de genezing op zich. Dit betekent dat de
hulpverlener zich niet het doel zal stellen de seksuele voorkeur van de cliënt
te wijzigen maar zich zal richten op het vergroten van de controlemogelijkheden
van de cliënt zodat deze in staat is om zijn of haar afwijkend seksueel gedrag
beter te controleren en in de hand te houden. 5.3.1
Ambulante behandeling Ambulante behandeling
van pedoseksuelen vindt plaats in de poli’s en dagbehandelingen van
forensische instituten. Ook de reclassering en het RIAGG bieden soms de
behandeling aan. De hulpverleningsrelatie wijkt op een aantal belangrijke punten
af van de in paragraaf 5.2 beschreven hulpverleningsrelatie. In de
hulpverleningsrelatie zoals hierboven beschreven ervaart en erkent de cliënt
vaak zijn of haar problemen en heeft deze een doel wat hij of zij wil bereiken
met de therapie. Bij deze vorm van hulpverlening is er echter zelden sprake van
een eigen hulpvraag en stelt de hulpverlener van tevoren het doel vast, namelijk
het voorkomen van recidive. In de meeste gevallen vindt de behandeling plaats binnen het kader van een juridische maatregel zoals een voorwaardelijke straf (hierover meer in hoofdstuk zes). Omdat de strafbaarheid van het gepleegde delict vaak gebaseerd is op maatschappelijke opvattingen, kan het zijn dat de cliënt het hier niet mee eens is. Sommige pedoseksuelen zien totaal geen kwaad in hun strafbaar gedrag en geven de maatschappij de schuld. Het kan dus voorkomen dat de cliënt in het begin van de behandeling weerstand biedt en niet gemotiveerd is om mee te werken. Omdat de
behandeling vaak gegeven wordt aan personen die een gevaar kunnen vormen voor de
maatschappij, dient er aan het begin van het behandelingsproces nagegaan te
worden aan welke voorwaarden voldaan moet worden om het recidiverisico zo klein
mogelijk te houden. Dit kan betekenen dat een pedoseksueel zijn werk als
jeugdcoach opzegt, dat er medicijnen worden voorgeschreven als libidoremmende
middelen, of dat de pedoseksueel begeleiding krijgt buiten de behandeling om. 5.3.2
Intramurale behandeling De intramurale behandeling bestaat uit een
langdurige, breed opgezette behandeling die is gericht op het verminderen van
persoonlijkheidsproblematiek. Het gaat hier voornamelijk om
terbeschikkinggestelde plegers. Behandelingen vinden doorgaans één op één
plaats maar kunnen ook groepsgericht zijn. Tbs zal in hoofdstuk zes uitgebreider
aan de orde komen. 5.4
Zelfhulp
Omdat het moeilijk is voor een pedofiel om hulp
te zoeken zijn er organisaties die de mogelijkheid bieden om deel te nemen aan
bijeenkomsten waar steun en acceptatie centraal staan. Ik zeg hier voor de
duidelijkheid bij dat het gaat om pedofielen en niet om pedoseksuelen:
seksualiteit wordt men geacht te vermijden. Zelfhulp is een methode waarbij de
leden zowel hulpvrager als hulpverlener zijn. Er is meestal een gespreksleider
aanwezig om het gesprek op gang te houden maar deze vervult niet de rol van
therapeut. Tijdens de zelfhulp staan twee doelen centraal, namelijk
bewustwording van gevoelens en de acceptatie daarvan. Men gaat accepteren dat
het pedofiele gevoel een deel van zichzelf is en dat er manieren zijn om met
deze gevoelens legaal en sociaal om te gaan.[2]
Voorbeelden van organisaties die zich
bezighouden met zelfhulp zijn de NVSH werkgroep JON en de Vereniging Martijn.
Deze verenigingen organiseren bijeenkomsten voor mensen met pedofiele gevoelens.
Tijdens deze bijeenkomsten kunnen ze hun gevoelens met elkaar delen en samen een
manier zoeken om met hun gevoelens om te gaan. Noten hoofdstuk 5[1]
Gijs, L., W. Gianotten, I. Vanwesenbeeck en P. Weijenborg, Seksuologie,
Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 2004. Pagina 462 en Langen. C.,
Methodiek sociaal juridische dienstverlening, Soest: H. Nelissen B.V., 2001.
Pagina 18-21 [2] Gieles, F.E.J, Hoe help je mensen met pedofiele gevoelens? Lezing, o.a. Parijs 2001, http://www.helping-people.info |