1983De locatie:Een huis, bestaande uit zes kamers zonder gang; je kunt van de ene kamer naar de volgende door een deur. Drie kamers beneden, drie boven. Een trap is niet zichtbaar. De nummering van de kamers is als volgt:
De eerste kamerHier begint het. Het is een slaap- en/of kinderkamer. Ik ben er met Beertje samen. Beertje is nog klein. Hij is als vanzelfsprekend steeds vlak bij mij, vrijwel steeds 'op het lijf'. Het samenzijn is geheel vanzelfsprekend, prettig, zeg maar symbiotisch. De tweede kamerHierheen gaan Beertje en ik. Het is een huiskamer met veel speelgoed. Beertje speelt, ik ben vlak in zijn buurt, speel soms mee. Er is voortdurend communicatie en contact, hetgeen plezierig voelt. Het is heel gezellig zo. (Dit was de sfeer van die tijd met Beertje. Ik besef echter dat het leven door gaat en dat het niet zo zal blijven.) De derde kamerBeertje is nu groter geworden (groter dan hij in werkelijkheid op dat moment was). Hij is niet meer altijd aanwezig in de kamer. Er is een deur naar buiten. Hij loopt in en uit, heeft ook zijn wereld buiten en elders. Als we samen aanwezig zijn, heeft elk van ons beiden zo zijn eigen bezigheden. De kamer is een aardig volle huiskamer, waar spullen van hem en van mij in staan. Toch is de sfeer goed; er is contact, er is besef dat hij weer terug komt als hij weg is. De sfeer voelt plezierig aan. Ik ben tevreden met die situatie. De vierde kamerHoe ik er kwam, weet en besef ik niet, maar ik zit er. Het is een 'ouderwetse' huiskamer met pluche stoelen en bijbehorende lampen etc. Ik zit in een 'opastoel' voor het raam en kijk naar buiten. Ik kijk uit op een park en een weg. Beertje is er niet meer. Ik weet dat hij ongeveer op deze tijd uit school komt, langs komt en dan even zwaait en weer doorfietst. Daar wacht ik dus op. Het is het laatste spoortje van het contact. Beertje komt hier niet meer, hij leeft zijn eigen leven: school, sport, disco. Hij speelt ook niet meer in het park, hij fietst alleen regelmatig even voorbij. Vandaag duurt het wel erg lang. Ik zie hem niet en verwacht hem ook nu eigenlijk niet meer te zien. Ik voel honger, sta op en loop naar wat altijd de keuken was (kamer 5), maar er is iets veranderd. De deur naar de keuken stond altijd open - er was a.h.w. geen deur tussen de huiskamer (4) en de keuken (5). Nu is er ineens wel een deur, en wel een vrij zware zelfs. Deze deur is gesloten. Ik open hem. De vijfde kamerDe keuken is geheel verdwenen. Ik schrik ervan. De keuken was altijd licht, maar nu is het ineens donker. Vaag zie ik het: de keuken is ineens veranderd in een zolder. Deze staat stampvol met spullen en er is geen licht. Ik voel de honger niet meer en ga de vijfde kamer, de zolder in. In het donker baan ik mij een weg door al die spullen. Her en der verplaats ik iets om een loopgang te krijgen. Hoe verder ik kom, hoe donkerder en voller het wordt. Dan kom ik weer aan een deur, de deur naar kamer zes. Ik open deze. De zesde kamerDe schrik slaat mij om het hart: deze kamer is volledig zwart, volkomen donker en geheel leeg; er zijn geen ramen of deuren. Ik word erg bang, raak in paniek, sluit de deur, ren zo goed en zo kwaad het kan door mijn looppad op de volle zolder terug naar de huiskamer. Geen weg terugIk wil terug naar beneden, terug naar kamer 3 en eerder. Maar er is geen trap, ik kan niet meer terug. Zal ik maar uit het raam springen? Het raam kan niet open. Ik besef dat ik die zolder zal moeten opruimen, maar schrik er voor terug. Ik blijf zoeken naar een trap, deur of uitgang, maar vind er geen. Badend in het zweet word ik wakker. In kamer 5 ga ik nu opruimen: beetpakken, wikken, wegen, schiften, selecteren en dan het overbodige loslaten en het essentiële meenemen. Deze zes kamers zag ik altijd als de weg die ik met Beertje en andere kinderen had afgelegd; het is ook de weg die ik zelf afleg in het leven. De droom is universeel. De donkere zesde kamer is de dood, de vijfde is de opruimzolder. Je kunt niets meenemen naar die zesde kamer behalve gerijpt bewustzijn. In kamer vier zat de wending naar de kinderloze tijd. Er is geen trap terug. |